Apologeten van de twintigste eeuw 10 maart 1998

Cornelius van Til wilde onwettigheid van ongeloof doorgronden

Beginsel staat tegenover beginsel

Door prof. Robert D. Knudsen
Wanneer wij spreken over apologetiek, kunnen we vragen wat het nu eigenlijk is. Vaak beginnen wij met 1 Petrus 3 vers 15 aan te halen: „Zijt altijd bereid tot verantwoording aan een iegelijk die u rekenschap afeist van de hoop die in u is”. Eenvoudig gezegd is de christelijke apologetiek dan de beredeneerde verdediging van het christelijk geloof. Het geeft gegronde redenen die de waarheidsclaim van ons geloof ondersteunen.

Cornelius van Til (1895-1987) wil in zijn redenering de vooronderstellingen van het geloof en van het ongeloof serieus nemen. Dit uitgangspunt bij de vooronderstellingen heet binnen de apologetiek “presuppositionalism”. Van Til stond met deze insteek in een bepaalde traditie. Geboren in Nederland, met zijn ouders naar Amerika geëmigreerd, heeft hij geput uit de rijke traditie van het gereformeerde leven.

In de lijn van dr. A. Kuyper sprak hij over de radicale antithese tussen het christelijk geloof en het ongeloof. Met Kuyper zei hij dat er geen duimbreed is waarvan Christus niet zegt: „Dit is van mij”. Met Kuyper wilde hij ook consequent zijn. Het denken, stelde Van Til, wordt bewogen en beheerst door beginselen die per slot van rekening religieus zijn. Wil men de levensbeschouwing van het ongeloof radicaal confronteren en uitdagen, dan moeten we zuiver en duidelijk staan op het fundament van de christelijke levens- en wereldbeschouwing. Beginsel moet tegenover beginsel komen te staan, zonder compromis. Kuyper zelf had niet zoveel op met de apologetiek. Volgens hem was de apologetiek te veel defensief; het christelijk denken moest volgens hem de vijand aanvallen. Van Til wilde de apologetiek juist graag behouden, maar wel op een positiever fundament bouwen.

Verantwoording
Volgens Van Tils “presuppositional” apologetiek kan men verantwoording voor zichzelf en de wereld niet afleggen dan op grond van de waarheid van de Heilige Schrift. God is de Schepper van hemel en aarde. „Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen” (Romeinen 11 vers 36). Zelfs kan men God niet tegenstaan vanuit het besef dat Hij alles geschapen heeft en alles onderhoudt.

1 Petrus 3 vers 15 leert ook dat wij zacht en ootmoedig moeten getuigen van ons geloof: „Met zachtmoedigheid en vreze”. Onze apologetiek moet het ongeloof confronteren; maar men moet nooit arrogant optreden. Men moet echter geen duimbreed aan de tegenstander overlaten.

Kundiger
Is het niet zo dat niet-christenen heel veel hebben gepresteerd, vaak meer dan christenen? De kinderen van de duisternis zijn vaak kundiger dan de kinderen van het licht. Dat is helemaal juist! Maar dit komt, omdat God hen heeft ondersteund door Zijn algemene genade. Wat zij hebben gepresteerd, is niet door eigen kracht maar uiteindelijk door Gods kracht.

De apologeet zal niet ontkennen dat niet-christenen veel hebben gepresteerd; maar hij zal beweren dat zij er geen recht op hebben. Ze missen alle eigendomsrecht. Wanneer wij dit goed begrijpen, zullen wij immers in de diepte zoeken. We zullen de vooronderstellingen van het ongeloof opsporen, om te zien hoe zij de zaak verknoeien. We willen proberen op goede voorstellingen voort te bouwen. Alle dingen zijn immers van God, door God, en tot God!

De apologetiek die begint bij de vooronderstellingen is dus in feite “uitdagingsapologetiek”. Wij stemmen niet in met Rome. Wij ontkennen dat er in de kiem, zelfs in het donker van de primitieve religie, een gerichtheid is op God. Wij ontkennen dat wij dit goede moeten opsporen en zuiveren, opdat wij het geleidelijk naar het licht van de goddelijke genade mogen brengen. Integendeel, wij moeten het ongeloof in hoge mate tegemoettreden. Beginsel moet tegenover beginsel komen te staan.

De “presuppositional” apologetiek moet ook wat achter de dingen ligt tevoorschijn halen. Ze moet de voorwaarden van het denken onderzoeken. Overal zien wij de takken en de bladeren van de bomen om ons heen. Laten we nu naar de stam en de wortels kijken.

Doolhof
De “presuppositional” apologetiek moet laten zien dat het ongeloof in een doolhof brengt. Het ongeloof loopt, ondanks alle prestaties, op het verkeerde pad. Zijn positie is vol tegenstrijdigheden. De kerkvader Augustinus heeft gezegd dat de dwaling van de waarheid moet leven. Het is een zwam die uit de goede boom zijn voedsel trekt. In zijn boek “Paradise Lost” (Het verloren paradijs) heeft de Engelse schrijver Milton het lot van de duivel beschreven. In zijn opstand tegen God dacht hij de vrijheid te hebben verworven. Hij ondervond daarentegen dat zijn hele leven een tegenstrijdigheid was geworden. De apologeet moet de onwettigheid van het ongeloof doorgronden, de tegenstrijdigheden ervan blootleggen, om de waarheid in feller licht te plaatsen.

In onze verdediging van het geloof moeten wij verder duidelijk maken dat het alleen in Gods licht is dat wij het licht kunnen zien. Het leven is alleen zinvol op het fundament van God en zijn Woord, uiteindelijk zijn Woord Jezus Christus. Uitsluitend op het goede fundament kunnen wij rekenschap geven van onszelf en van de wereld om ons heen. De wereld is door God geschapen en wordt voortdurend door Hem instandgehouden. Meestal zijn christenen niet in staat om gecompliceerde apologetische argumenten op te stellen. Dat zullen zij aan de deskundigen moeten overlaten. Niettemin is iedereen wel in staat in gedachten te houden dat Jezus Christus de Heere is.

Vol vertrouwen
Door het gebed en in vol vertrouwen op de kracht van de Heilige Geest is de christen in staat zijn leven te laten leiden door een consequente christelijke levens- en wereldbeschouwing. Hij mag zoeken, met veel gebed, om meer te leren over zichzelf en de schepping om zich heen in het licht van het Woord van God.

Van Til hield in het bijzonder van de beloften van het heil in het laatste boek van de Bijbel, de Openbaring aan Johannes. Wij lezen daar: „En ik, Johannes, zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, nederdalende van God uit de hemel, toebereid als een bruid, die voor haar man versierd is. En ik hoorde een grote stem uit de hemel, zeggende: Ziet, de tabernakel Gods is bij de mensen, en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen en hun God zijn. ...De eerste dingen zijn weggegaan ...Ziet, Ik maak alle dingen nieuw” (Openbaring 21 vers 2-5).

De auteur is hoogleraar apologetiek aan Westminster Theological Seminary in Philadelphia (VS).