Door Zijn goedheid en zegen
Psalm 147:9
„Die aan het vee zijn voeder geeft, aan de jonge raven als zij roepen.”
Het ligt aan Gods zegen, of zoals men bij ons zegt: „God deelt uit, God verzorgt.” Wij moeten hieraan vasthouden: God heeft Adam geboden zijn brood te eten in het zweet van zijn aangezicht en wil dat de mens werken zal; en zonder arbeid wil Hij hem ook niets geven. Maar Hij wil hem ook niets op grond van zijn arbeid geven, maar enkel en alleen door Zijn goedheid en zegen. Want de arbeid in dit leven moet zijn oefening zijn tot het bedwingen van het vlees.
Wanneer de mens Hem hierin gehoorzaamt, dan wil Hij hem ook genoeg geven en goed onderhouden. Want God voedt de mens op geen andere wijze dan waarop Hij de dieren voedt. Zoals de Psalm zegt: „Die aan het vee zijn voeder geeft, aan de jonge raven als zij tot Hem roepen.” Nu arbeidt geen dier om zijn voeding; maar élk dier heeft zijn werk, en overeenkomstig daarmee zoekt en vindt het zijn spijs. Het vogeltje vliegt en zingt, bouwt nesten en brengt jongen voort. Dat is zijn arbeid, maar daarvan voedt het zich niet.
Maarten Luther, hoogleraar te Wittenberg
(”Toelichting op Psalm 127”, 1524)