Unifil: robuust, maar redelijk
Titel:
”Vredesmacht in Libanon. De Nederlandse deelname aan Unifil, 1979-1985”
Auteur: Ben Schoenmaker en Herman Roozenbeek
Uitgeverij: Boom, Amsterdam, 2004; 480 blz.
ISBN 90 5352 986 1
Pagina’s: € 39,50; ”Confrontatie en ontspanning. Maatschappij en krijgsmacht in de Koude Oorlog, 1966-1989”, door Jan Hoffenaar, Jan van der Meulen en Rolf de Winter; uitg. Sdu Uitgevers, Den Haag, 2004; ISBN 90 12 10090 9; 306
Prijs: € 24,99.
Nederland lag aan het eind van de jaren zeventig militair gezien niet goed in de markt. Internationaal werd wat meewarig gekeken naar de vaak langharige soldaten. Recent verschenen er twee boeken over de Nederlandse krijgsmacht in de jaren zeventig en tachtig: ”Vredesmacht in Libanon” en ”Confrontatie en ontspanning”.
Een missie op zoek naar een missie, noemde premier A. A. M. van Agt de United Nations Interim Force in Lebanon (Unifil). Hoewel die woorden overdreven lijken -Unifil had wel degelijk een taak- geeft de uitspraak wel de spanning van de vredesmissie weer. De studie ”Vredesmacht in Libanon” behandelt vrijwel alle aspecten van Unifil op een gedegen en uitvoerige manier. Het boek bestaat uit vier delen. In het eerste deel worden de besluitvorming en de voorbereiding behandeld, deel twee gaat in op de operationele inzet in de „Zuid-Libanese heksenketel” en deel drie geeft aandacht aan de lange weg terug. Het laatste deel is gewijd aan de ervaring, herinnering en verwerking van Unifil door de Nederlandse militairen.
Unifil kwam voor Den Haag als een verassing, zo blijkt uit het eerste deel. Toen eind jaren zeventig het informele verzoek van de Verenigde Naties (VN) kwam deel te nemen aan een vredesmissies in Libanon was Den Haag verbaasd en verblijd. Verbaasd omdat Nederland niet eerder gevraagd was troepen te leveren, ondanks Nederlandse aanbiedingen. Verblijd omdat dit dé kans was om te laten zien wat Nederland waard was. De regering greep deze kans dan ook met beide handen aan.
Het enthousiasme van vooral de minister van Buitenlandse Zaken ten spijt, stuitte de Nederlandse bereidwilligheid op nogal wat problemen. Zo stonden in theorie militairen stand-by om binnen een week of maximaal twee weken te worden uitgezonden. In de praktijk had de legerleiding andere prioriteiten gesteld en de paraatheid afgebouwd. De bezwaren van de legerleiding werden echter van tafel geveegd. Een van de betrokken ministers noteerde in de kantlijn van een ambtelijk stuk dat alle genoemde pluspunten in de nota voor de ministerraad konden worden overgenomen. Bezwaren van de Tweede Kamer en van de dienstplichtige militairen die gedwongen werden uitgezonden, leidden eveneens tot problemen.
Eerste kwartiermakers
Toch vertrokken eind februari 1979 de eerste kwartiermakers naar Libanon, in maart gevolgd door de hoofdmacht: het 44 Pantserinfanteriebataljon (44 Painfbat). In Libanon belandde Dutchbatt tussen strijders van de Palestijnse bevrijdingsorganisatie PLO, het pro-Israëlische legertje DFF van majoor Sa’ad Haddad, Israëlische troepen en verschillende andere gewapende organisaties. Gesteund door de zware YP-pantservoertuigen traden de Nederlandse Unifil-militairen robuust, maar redelijk op.
Dat de blauwhelmen afhankelijk waren van de luimen van de andere betrokken partijen bleek keer op keer. De mogelijkheden en vooral de onmogelijkheden van de vredesmacht werden door de PLO grondig misbruikt: sluipen door Unifil-gebied werd beschouwd als een goede oefening. Gearresteerde Palestijnen werden immers keurig ’terugbezorgd’. Op Israëlisch territorium was dat wel anders.
Ook Israël liet zich weinig aan Unifil gelegen liggen. In 1982 viel het Israëlische leger Zuid-Libanon binnen en schoffeerde keer op keer de VN-troepen. „Israëlische treiterijen waren aan de orde van de dag”, aldus de schrijvers. Voorbeelden worden te over gegeven. Tegen Israël viel weinig te doen door Unifil: die strijdmacht was een maat te groot. Anders lag het voor pro-Israëlische troepen. Unifil probeerde de invloed van die „gewapende elementen” tot het uiterste in te perken.
In oktober 1983 trok Dutchbatt zich als bataljon terug en bleef de compagnie Dutchcoy over, die tot oktober 1985 in Libanon actief zou blijven. Financiële motieven, maar vooral de ondermijning van het gezag van Unifil door Israël was uiteindelijk de reden voor het kabinet de Nederlandse militairen terug te trekken uit Libanon.
Dempend effect
De waarde van het werk van de blauwhelmen laat zich moeilijk schatten. Het lijkt in de eerste plaats humanitair van belang te zijn geweest. Strijdig met de feiten is de inschatting dat het zonder Dutchbatt anders zou zijn verlopen. Daarmee lijkt de vredesmissie vooral dempend van aard te zijn geweest.
De uitzending van de eerste lichting Unifil-militairen is inmiddels 25 jaar geleden. Sommige militairen hebben plezierige herinneringen aan hun missie; anderen liepen lichamelijk of psychisch letsel op. „De belangrijkste les van Unifil […] is geweest dat het deelnemen aan een vredesoperaties, net zo goed als dat het geval is met ’echte’ oorlogshandelingen, bij een bepaald percentage van de militairen psychische schade veroorzaakt.” Dat probleem werd maar langzaam onderkend, constateren de schrijvers van het laatste deel.
Al met al is het boek een gedegen studie waarvoor veel onderzoek is verricht, vooral in Nederlandse en VN-archieven. Ook zijn zo’n 75 betrokkenen geïnterviewd. Hoewel uitvoerig archiefonderzoek is verricht, is het jammer dat Israëlische archieven niet in het onderzoek zijn betrokken. Wellicht waren deze niet toegankelijk, maar mogelijk had die bron uitsluitsel kunnen geven over een aantal zaken. Bijvoorbeeld over het ”lijkenincident” in de wadi al-Ayn, waarbij een aantal Palestijnen de dood vond waarna hun lichamen door Israëlische militairen werden geschonden.
De onderzoekers zijn er in geslaagd een aantal nieuwe feiten boven tafel te krijgen. Jammer is dat daar niet altijd de aandacht aan wordt gegeven die het verdient. Slechts kort wordt ingegaan op het feit dat Dutchbatt in 1982 in het geheim schietoefeningen hield in nota bene de Bekavallei, waar het Syrische leger huisde. Twee zinnen en een noot worden besteed aan het ’zomaar’ doodschieten van een burger door een Dutchbatt-militair bij het dorpje at-Tiri in 1980.
Links gedraai
Niettemin is het boek een uitstekend werk. Aan ”Vredesmacht in Libanon” werkten niet minder dan zes scribenten mee. Desondanks is het een boek niet ’samengeraapt’. Dat pleit of voor de redactie of voor de scribenten. Wat zeker een pluspunt is, is de toegankelijkheid van het boek. Milde humor doorspekt soms de serieuze studie. In een paragraaf over de argumenten die generaal C. de Jager inbracht tegen de uitzending naar Libanon, duikt plotseling de zin op: „De Jager had meer pijlen op zijn boog.”
Aardig is te lezen hoe de linkse partijen in de Tweede Kamer met Unifil in de maag zaten. Links was afkerig van een beroepsleger en vóór de dienstplicht. Niettemin pleitte de linkse oppositie voor uitzending van vrijwilligers én beroepsmilitairen. De Partij van de Arbeid wilde zelfs mariniers uitzenden, hoewel de partij in het verkiezingsprogramma schreef het korps te willen opheffen.
”Vredesmacht in Libanon” is een uitstekend verzorgde studie met kleurige foto’s, duidelijke kaarten en een helder notenapparaat en bibliografie. Een paar opmerkingen: voor de mooie kaarten moest soms wel even worden gebladerd en vermelding van de titel van het hoofdstuk in het notenapparaat zou ook heen- en weerbladeren schelen bij het lezen van de noten. Soms zijn de illustraties wel erg klein, de bijschriften niet altijd even creatief.
Beeldvorming
Zoals in het voorwoord van ”Vredesmacht in Libanon” aangegeven, ontbreekt een hoofdstuk over de beeldvorming met betrekking tot de blauwhelmen in Libanon. Dat deel is als artikel te vinden in de bundel ”Confrontatie en ontspanning”. De bundel is een boek uit een boeiende en kwalitatief hoogstaande serie over maatschappij en krijgsmacht. Met het recente beëindigen van de subsidie van de Stichting Maatschappij en Krijgsmacht lijkt jammer genoeg een einde gekomen aan deze serie waardevolle bijdragen.
Het voorwoord vermeldt terecht dat de periode van 1966 tot 1989 wellicht de uitgave van twee delen had gerechtvaardigd. Vergeleken met de eerder verschenen bundels komt de laatste helft van de Koude Oorlog er inderdaad wat mager van af.
Een samenvatting en evaluatie geven van alle artikelen is in een recensie onmogelijk. De behandelde onderwerpen variëren van defensienota tot kruiswapens, van Brezjnev tot de val van de Berlijnse Muur. Niet elk artikel is even boeiend geschreven. Twee artikelen die dat wel zijn, handelen over de beeldvorming over Unifil en over terreurbestrijding in de jaren zeventig.
Het beeld dat in de Nederlandse pers werd geschetst, is verdwenen, constateert schrijfster Bernadette Kester. De pers schonk vooral in het begin veel aandacht aan Unifil. Die aandacht voor de Nederlandse militairen maakte plaats voor belangstelling voor de politieke verwikkelingen rond Libanon. Militairen kwamen alleen nog in het nieuws met onder andere schokkende antisemitische uitlatingen. Zelfs rond de Israëlische inval in 1982 was de aandacht voor de blauwhelmen nagenoeg nihil. „Als er een beeld over is, dan is dat een vage indruk van getraumatiseerde en over gebrekkige aandacht en nazorg ’klagende’ veteranen.”
Terrorisme
Terreurbestrijding werd voor Nederland actueel na het drama van München: de gijzeling van Israëlische sporters door Palestijnse terroristen en de mislukte bevrijdingspoging door Duitse politieagenten in 1972. In de bestrijding van terrorisme werd ook de krijgsmacht betrokken. Hoewel militairen aanvankelijk aarzelden, bleek terreurbestrijding mogelijkheden te bieden om positief in de publieke belangstelling te staan. Het artikel schetst kort de ontwikkeling en de kenmerken van het Nederlandse antiterreurbeleid en de rol van militaire bijstand daarin. Een evaluatie van het optreden van de antiterreureenheden ontbreekt helaas in het artikel. De toegezwaaide lof was namelijk niet altijd terecht: militairen gebruikten soms te veel geweld.
Het boek is goed verzorgd, geïllustreerd en geannoteerd. Een korte bibliografie per artikel zou zeker een toegevoegde waarde hebben gehad. Die opmerking daargelaten, is het als korte inleiding op een aantal typisch militaire problemen uit de laatste helft van de Koude Oorlog een waardig vervolg op de eerdere delen.