In het land van doodschaduwen
In mijn spreekkamer is de dood vaak dichtbij. Soms voor het grijpen, maar meestal op doorvraagafstand. Wij mensen spreken niet graag over de dood, ook psychiaters niet.
Er lijkt altijd een drempel te zijn waar je overheen moet en dan ga je verder met omtrekkende bewegingen. Je vraagt of ze het leven moe is, of ze ook wel eens denkt: zo hoeft het niet meer. Denkt ze misschien ook wel eens aan de dood? En zo ja, hoe vaak dan? Ook misschien in wensende zin? En zo komen we bij de meest ingrijpende vraag: denkt ze mogelijk ook zelf een eind aan haar leven te kunnen maken…?
De spanning neemt geleidelijk aan toe, ook bij de aanwezige naaste, zeker als het hoge woord eruit moet. Soms met schaamte, maar altijd met wanhoop. De vraag is natuurlijk: wat drijft men tot een dergelijke wanhoop? Is het de vlakke, sombere stemming waardoor alle levendigheid en vreugde uit het leven zijn weggeëbd? Zijn het de wisselende stemmingen die voortdurend tot conflicten leiden? Zijn het de stemmen in je hoofd die je teisteren, treiteren, uitlachen? Is het de niet uit te houden innerlijke spanning tussen je biologische geslacht en je genderidentiteit, tussen je seksuele geaardheid en je normen en sociale omgeving?
„Ik lig zwaar en verminkt in een hoek van den nacht,
Weerloos en blind; ik wacht
Op den dood die nu eindelijk komen moet.”
Zwaar en verminkt, weerloos en blind: krachtiger dan H. Marsman in zijn gedicht ”Doodsstrijd” kun je wanhoop en angst niet uitdrukken.
Wat nogal eens vergeten wordt, misschien vooral ook door hulpverleners, is de impact die dergelijke wanhoopsuitspraken hebben voor naasten. Wat als je dochter –maar vul hier gerust ook andere geliefden in– tegen je zegt niet meer te willen of te kunnen leven? Je wilt helpen, maar je voelt je in het proberen steeds machtelozer. Je merkt dat je geen contact meer krijgt, dat ze zich meer en meer afsluit. Je roept het uit: je bent zo onbereikbaar geworden voor mij! Je reikt naar je kind, maar je bereikt het niet. Er is een kloof gekomen tussen jou en haar.
Wat speelt daar tussen jou en je kind? Is er bij haar sprake van schaamte over het onverdraaglijke anders-zijn, vanwege anderen die in haar beleving fluitend door het even gaan, en zij komt niet verder? Ervaart ze zichzelf als een loser, een buitenstaander? Schaamte is afwijzing, op jezelf geworpen worden. De blikken van de ander zijn als vurige pijlen. Je zou wel door de grond willen zakken, er niet meer willen zijn. Schaamte creëert afstand: je bent zo onbereikbaar geworden voor mij!
Is er sprake van schuldgevoelens bij je kind? Schuldgevoelens omdat je het gebod overtreedt: je moet en hoort zo en zo te zijn, te voelen, te denken, te doen. En je schiet tekort, het lukt je niet. Schaamte brandt, schuld weegt. Schuld trekt je naar beneden en brengt je leven tot stilstand, fixeert je op het tekort in zelfveroordeling. Ook al zeg je als ouder dat ze het anders moet zien, ze blijft innerlijk diep overtuigd van het falen, de lelijkheid. En jij als ouder roept: Je bent zo onbereikbaar geworden voor mij!
Of komt er nog iets bij, iets in de ervaring van je kind zelf, waarmee jij je als ouder niet kunt verbinden? Als er bij je kind een realiteit van achterdocht of stemmen ontstaat die totaal onbegrijpelijk is voor jou. Alsof ze in een andere wereld leeft, waartoe jij geen toegang hebt, waarin een beroep op redelijkheid geen zin heeft. Of als de somberheid zo diep gaat dat het vermogen tot werkelijk contact afneemt. Wat door je kind begrepen kan worden als: niemand begrijpt mij, niemand wil mij. Terwijl jij als ouder in vertwijfeling roept: je bent zo onbereikbaar geworden voor mij.
Gelukkig kan behandeling helpend zijn en blijft het behandelarsenaal zich uitbreiden. Goddank! Maar minstens zo belangrijk is: erbij blijven en de verlammende onmacht verdragen! Kan dat? Ja, gelukkig wel, maar vaak ook niet, broos als we zijn. O God, blijf mij nabij en help mij!
De auteur is psychiater.