Inspecteur: NAM en ministerie waren twee handen op één buik
Al in de eerste weken na zijn aantreden als Inspecteur-generaal der Mijnen, zag Theodor Kockelkoren dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en het ministerie van Economische Zaken en Klimaat twee handen op één buik waren. Het bedrijf en het departement hielden de lijntjes kort en stonden wel erg vaak aan dezelfde kant. „Wat mij verontrustte, want dat maakt het uitoefenen van mijn rol een stuk ingewikkelder”, zegt Kockelkoren tegen de parlementaire enquêtecommissie over de Groningse gaswinning.
Kockelkoren kende zeer bewogen beginweken: op 1 januari trad hij aan als Inspecteur-generaal en op 8 januari vond een relatief zware aardbeving bij Zeerijp plaats. Dat leidde tot „code rood” in het gebied. De NAM was volgens de afspraken, als uitbater van het Groningenveld, verplicht om met een advies over vervolgstappen en concrete maatregelen te komen. Maar dat gebeurde eerst niet, aldus Kockelkoren. „De houding en de toon was er een van bagatelliseren.”
De NAM verklaarde tegenover de inspecteur dat het ministerie had aanbevolen geen advies te geven. „Toen viel ik bijna uit mijn stoel”, aldus Kockelkoren. Dat de NAM en Economische Zaken zo „dichtbij elkaar” stonden, leidde tot een „ongezonde en onvolwassen” relatie, vindt Kockelkoren. Dat is sindsdien wel verbeterd. „Maar in die periode was dat echt heel lastig.”
Vlak na zijn aantreden merkte de inspecteur ook dat bij het Staatstoezicht op de Mijnen sprake was van gebrek aan kennis over de bovengrondse effecten van de aardbevingen. Hier was in die tijd „weinig, om niet te zeggen geen” kennis over bij de toezichthouder. Dat betekende ook dat hij te weinig deskundigheid in huis had over „hoe je naar een complexe operatie als zo’n versterkingsoperatie moet kijken”. Kockelkoren heeft nog datzelfde jaar via een claim geëist dat hij meer mensen kreeg bij het Staatstoezicht. Inmiddels werken er niet twee, maar tien mensen in het team ‘bovengronds’.