Veel wederopbouwkerken zijn niet meer vogelvrij
Kerkenkenner Herman Wesselink pleitte eerder voor behoud van kerkgebouwen uit de periode 1945-1970. Nu is hij vooral bezorgd over rooms-katholieke kerken van na 1850.
Wees zuinig op wederopbouwkerken, was twaalf jaar geleden de alarmerende boodschap van de architectuurhistorici Herman Wesselink en Norman Vervat in opinieartikelen in het Reformatorisch Dagblad en de Volkskrant. „Tal van beeldbepalende kerken uit de tijd van de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog dreigen ten prooi te vallen aan de sloophamer. Door hun jonge leeftijd hebben de meeste van deze kerken geen monumentenstatus, waardoor ze vaak vogelvrij zijn.”
Inmiddels blijven meer jonge kerkgebouwen behouden, constateert Wesselink, onderzoeker bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE), gespecialiseerd in kerkelijke bouwkunst en monumentenzorg. „Wederopbouwkerken worden vaker als gemeentelijk monument beschermd. Ook is eerder sprake van een herbestemming.”
Grote bressen
Niet elke wederopbouwkerk is veilig. Twee erfgoedorganisaties, Bond Heemschut en het Cuypersgenootschap, drongen er deze zomer op aan dat de Maranathakerk in Castricum niet wordt gesloopt. „Wederopbouwkerken vormen het sluitstuk van een eeuwenlange kerkbouwtraditie die voorafgaat aan de vernieuwingen van de jaren zestig van de twintigste eeuw en aan de daaropvolgende ontzuiling, secularisatie en ontkerkelijking. Zo groot als de voorspoed en het optimisme waren tijdens de bouw, zo snel worden vele van deze kerkgebouwen nu in hun voortbestaan bedreigd. Sloop van een beeldbepalend gebouw is niet altijd de beste optie. Een zorgvuldig herbestemd monumentaal object kan juist een bijdrage leveren aan het leefbaar houden van wijken en dorpen”, schreef Bond Heemschut.
De zinnen van de erfgoedorganisatie waren rechtstreeks ontleend aan de opinieartikelen uit 2010. Belangrijke kerken uit de wederopbouwperiode zijn tegen de vlakte gegaan, stelden Wesselink en Vervat daarin. „Er zijn grote bressen geslagen in het oeuvre van belangrijke architecten alsmede in belangrijke stromingen. Tevens verloren vele woonwijken door de sloop van stedenbouwkundig belangwekkende kerken belangrijke oriëntatiepunten en een deel van hun identiteit.”
Onder de zeker 200 gesloopte kerken waren pareltjes, zegt Wesselink. „Zoals de Sint-Josephkerk in Vaals, een prachtige Limburgse wederopbouwkerk met gewapend beton, geelgrijze Kunrader kalksteen en glaskunst van Charles Eyck. Die is afgebroken in 2004, toen voor toekenning van de status als monument nog een grens van een halve eeuw werd gehanteerd.” Globaal staan er nog 1600 tussen 1945 en 1970 gebouwde kerken overeind, 480 rooms-katholieke en 1120 protestantse. Daarvan zijn er zo’n 1200 als kerk in gebruik, 400 hebben nu een andere bestemming.
Nieuwbouwwijken
De wederopbouwkerken, met vaak vernieuwende vormen en ruimteconcepten, zijn in twee categorieën te onderscheiden. Voor een deel, vooral in Zuid- en Midden-Nederland, vervingen ze kerkgebouwen die door oorlogsgeweld of de watersnoodramp van 1953 niet meer bruikbaar waren. „Bij elkaar een kleine 500.” Andere wederopbouwkerken verrezen in nieuwbouwwijken. „Kerkelijke gemeenten wensten ook daar zichtbaar aanwezig te zijn. De lokale overheid stimuleerde dat vaak ook, omdat de kerken in hun ogen zorgden voor sociale samenhang in de wijk, niet enkel met de zondagse vieringen, ook doordeweeks. Vaak waren die kerken, dicht bij winkels en scholen gebouwd, ook beschikbaar voor algemene wijkactiviteiten.”
Wesselink noemt de wijk Kruiskamp in de stad waar de RCE haar kantoor heeft, Amersfoort. „De rooms-katholieken hadden er hun Heilig Kruiskerk uit 1957, sinds dit jaar in gebruik bij de plaatselijke baptistengemeente. Kenmerkend zijn de losstaande klokkentoren, de brede voorgevel en de veelvuldige toepassing van beton en glas. Ook de waaiervormige plattegrond, toelopend naar het altaar, was vernieuwend. De hervormde Adventkerk uit 1962 is eveneens een typisch voorbeeld van wederopbouwarchitectuur: een zogeheten verdiepingskerk met de nevenruimten onder de kerkzaal, waardoor minder vierkante meters nodig waren en de bouwkosten meevielen. Opvallend is een bakstenen sculptuur met Bijbelse symboliek aan de buitenzijde, iets wat bij meer wederopbouwkerken voorkomt.”
Overbodig
Enkele honderden wederopbouwkerken zijn alweer afgestoten. Afnemend kerkbezoek en een krimpend ledental noodzaakten protestantse gemeenten en rooms-katholieke parochies daartoe, aldus Wesselink. „In de jaren negentig van de vorige eeuw zag je al in uitbreidingswijken van grote steden naoorlogse kerkgebouwen overbodig worden. Vaak waren ze nog maar hooguit zo’n veertig jaar in functie.” Een andere oorzaak van kerksluiting was de vorming van de Protestantse Kerk in Nederland. „In plaatsen met een hervormde en een gereformeerde kerk werd een van de twee, meestal het gereformeerde kerkgebouw dat van veel latere datum was, gesloten en kerkte de fusiegemeente voortaan in de historische hervormde dorpskerk.”
Nog altijd worden wederopbouwkerken buiten gebruik gesteld. „De grootste sluitingsgolf is wel een beetje achter de rug”, vermoedt Wesselink. Zijn noodkreet uit 2010 krijgt gehoor. „Een flink aantal wederopbouwkerken is intussen aangewezen als monument, waardoor ze voor de slopershamer worden behoed. Tweehonderd kerken zijn gemeentelijk monument, waaronder de twee genoemde kerken in Amersfoort, tien zijn er provinciaal monument. Het aantal wederopbouwkerken dat een rijksmonument is geworden, is relatief klein. Een dertigtal, maar wel heel representatief: verschillende kerkgenootschappen, alle architectuurstijlen, over het hele land verspreid.”
Het verheugt Wesselink dat sommige wederopbouwkerken hun religieuze functie en uitstraling hebben behouden doordat een andere kerkgemeente het gebouw overnam, zoals in Amersfoort de baptisten deden. „Bij herbestemming, bijvoorbeeld als appartementencomplex, zijn aanpassingen soms zo fors dat ze ten koste gaan van monumentale waarden. Ik begrijp wel dat men voor woonruimte kiest, nu er woningnood is.”
Over de hele linie worden thans meer kerkgebouwen hergebruikt dan afgebroken, concludeert Wesselink. „Voor alle categorieën gaat dat op, vooroorlogs, naoorlogs, rooms-katholiek, hervormd, gereformeerd. De gebouwen blijven daardoor staan als zichtbare versteende getuigenissen van de verzuiling in onze Nederlandse geschiedenis. Onze tijd stelt weer voor nieuwe uitdagingen. Wederopbouwkerken beginnen sleetsheid te vertonen. Nieuwe energie-eisen kunnen een kostbare zaak zijn, waardoor soms toch voor nieuwbouw wordt gekozen. We moeten waakzaam zijn dat daardoor niet veel moois alsnog verloren gaat, hoe begrijpelijk soms ook.”
Ander front
Wesselinks strijd voor behoud van kerkgebouwen heeft een ander front gekregen. „Kerkgemeenten besluiten soms een historisch gebouw niet meer voor de eredienst te gebruiken. Neem de Bovenkerk in Kampen. Ik verwacht dat dat in de komende jaren meer aan de orde zal zijn dan sluiting van wederopbouwkerken. Maar let wel: er zijn al heel veel wederopbouwkerken gesloopt.”
Bezorgd is Wesselink nu vooral over rooms-katholieke kerkgebouwen uit de negentiende en de vroege twintigste eeuw. „Sinds 1853, na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland, zijn veel kerken gebouwd. In bijna elk rooms-katholiek dorp staat een kolossaal kerkgebouw, beeldbepalend, monumentaal, vaak met waardevolle interieur-ensembles. Het aantal rooms-katholieke kerkgangers neemt al jaren dramatisch af. Rond 2030 gaat slechts een minimumaantal rooms-katholieken naar de kerk, wat zich voornamelijk zal concentreren in de grotere plaatsen. Beleid per bisdom verschilt, maar veel kerken zullen worden afgestoten. Behoud van die categorie staat nu onder grote druk.”