Duizenden Amerikaanse veteranen op straat; „Ik zit vandaag op zeven dollar”
Ooit droeg Mike Fieldhap een fraai uniform met op zijn borst een rij onderscheidingstekens: erkenning van zijn bewezen moed en trouw bij het Amerikaanse leger. Nu staat hij met een verfomfaaid stukje karton aan de weg. ”Oorlogsveteraan. Help alstublieft.”
Op zijn vaste stek bij een stoplicht aan de uitvalsweg van de stad St. Louis (Missouri) bedelt Mike doorgaans zo’n twintig dollar per dag bij elkaar. „Genoeg voor een Big Mac en een paar flesjes cola. Zo hou ik het hoofd boven water.”
Fieldhap is een van de vele ‘leden’ van het ongeordend leger Amerikaanse oorlogsveteranen dat door te zwerven en te bedelen zich van de ene dag in andere sleept. „De toekomst is een zwart gat voor me. Waar moet ik heen?”
Dertig jaar geleden werd de goed getrainde militair uitgezonden naar Irak. Vechten moest hij, vechten wilde hij. En zijn grote inzet werd beloond. Mike klom binnen de kortste keren op tot sergeant. „Ik genoot van het werk, de kameraadschap.” Dat hij zijn vrouw en kind had moeten achterlaten in Amerika, was „minder.”
Afgedankt
De keerzijde van het „mooie werk” was dat hij in Irak geconfronteerd werd met de harde werkelijkheid van het oorlogsbedrijf. Hij verloor kameraden, zag met eigen ogen wat de gevolgen van de strijd waren voor gewone burgers en raakte zelf gewond. „Vooral het zien van dode kinderen sneed door me heen. Laten we het erop houden dat het soms gruwelijk was. Ik droom er nog steeds van”
Juist die „zwarte kant” torste Mike mee toen hij terugkeerde naar huis. Hij werd eervol ontslagen, kreeg een „mooi” afscheid, maar voelde zich afgedankt.
„Men zei te waarderen wat ik in het leger heb gedaan. Maar een baan in het leger was er niet meer voor me en de problemen waarmee ik worstelde kregen maar beperkt aandacht. Iedere dag spoken de verschrikkingen nog door mijn hoofd. Tot op de dag van vandaag.”
Eenzaam
Na onderzoek door een psycholoog werd bij de oud-militair PTSS vastgesteld. Hij probeerde zich met het gebruik van amfetamine op de been te houden. „Maar het werd niet beter. Voor mijn kinderen was ik een lastige vader, voor mijn vrouw een ontaarde echtgenoot.” Zijn huwelijk liep op de klippen.
De inmiddels 57-jarige veteraan kwam uiteindelijk op straat terecht. Vast werk vinden, lukte niet. „Niemand wil zo’n malloot hebben,” zegt hij cynisch. Als veteraan krijgt hij „een bescheiden uitkering” die grotendeels naar zijn vrouw gaat. „Als ik mijn deel binnen heb, ben ik blij een keer goed te kunnen eten en een paar slokken te kunnen betalen.”
Met bedelen probeert de voormalige militair zich in leven te houden. In de zomer zoekt hij ’s nachts een bankje in een nabijgelegen park, in de winter kijkt hij of er een slaapplaats te bemachtigen is een tehuis voor daklozen. „Ik heb niemand meer die naar me omziet. Ook het contact met mijn dochters is verloren gegaan. Ik zou zelfs niet weten waar ze wonen,” zegt hij met een licht trillende stem.
De oud-militair loopt naar de rij wachtende auto’s om bij elk raampje zijn hand op te houden. Met resultaat. Een automobilist geeft hem door het raampje snel één dollar om vervolgens gas te geven. Teruggekomen zegt de bedelende oud-militair: „Ik zit nu voor vandaag op zeven dollar. Een magere opbrengst.”
Blamage
Mike Fieldhap is niet de enige dakloze oorlogsveteraan die in Amerikaanse stad St. Louis te vinden is. Volgens het Veterans Community Project (VCP) zijn er in de stad ongeveer 450. En daarmee staat de stad lang niet aan de top. Plaatsen als Chicago, Los Angeles en Washington D.C. hebben er elk meer dan 1000. Volgens een schatting tellen de Verenigde Staten ruim 37.000 oud-militairen die een zwervend en bedelend bestaan leiden.
„Bij elkaar zijn het twee divisies van het leger,” zegt Jason Kander, directeur van het VCP. Hij is zelf oorlogsveteraan. Na zijn vertrek uit het leger ging hij in de politiek en schopte het tot minister in de regering van de staat Missouri. Eenmaal gepensioneerd trok hij zich het lot van zijn oude kameraden aan. „Het zijn mensen in nood, die steun verdienen. Dat ze rondzwerven is een blamage voor ons land.”