Het syndroom van Sandino
Eigenlijk is het veel handiger en gemakkelijker dan het hertellen van stemmen: zet je verkiezingszege luister bij voordat je ’m hebt weten te verzilveren. Nicaragua. Wie ooit in het landje is geweest, kan een glimlach niet onderdrukken. Dergelijke staaltjes van Zuid-Amerikaans vertoon komen alleen in Nicaragua en in andere bananenrepublieken voor.
De Nicaraguanen gingen zondag voor de tweede keer sinds de historische nederlaag van de sandinisten in 1990 naar de stembus. Ondanks dat er ook maar het geringste spoor van een definitieve verkiezingsuitslag was, vierden de aanhangers van de liberaal Enrique Bolaños daags erna alvast de overwinning. De verkiezingen waren een spannende race geweest tussen de 73-jarige Bolaños en Daniel Ortega, de revolutieleider die zijn marxistische ideeën heeft opgegeven en zich nu presenteert als een salondemocraat. Van tevoren durfden opiniepeilers geen winnaar aan te wijzen en dat is verstandig in zo’n land.
Toch wist Bolaños zijn rivaal met een ruime marge te verslaan. Ortega bijt in het zand. Hij kwam in 1979 na een door hem geleide revolutie aan de macht. Zijn sandinistische regering –genoemd naar de Nicaraguaanse voorvechter en bevrijder Sandino– bestreed de door Amerika gesteunde contrarebellen in een wrede burgeroorlog die wel 40.000 mensen het leven heeft gekost. In 1990 moest hij het veld ruimen. Sindsdien werkte hij gestaag aan zijn comeback.
De liberalen mogen hun beleid in Nicaragua voortzetten. Of het volk daar blij mee mag zijn, blijft overigens een vraag. Hebben de sandinisten Nicaragua in de jaren tachtig niets dan ellende gebracht, ook de liberalen hebben er sinds 1990 een potje van gemaakt.
Het enige positieve is dat de verkiezingen naar Nicaraguaanse maatstaven rustig en eerlijk zijn verlopen. Er waren waarnemers van de Europese Unie. Soldaten en leger patrouilleerden massaal. De opkomst was hoog en dat houdt in dat Nicaraguanen een andere toekomst willen: meer banen, meer welvaart en een einde aan de internationale pariastatus. Het gaat er nu om of Bolaños zijn beloften weet in te lossen.
Amerika kreeg de afgelopen dagen last van het Sandino-syndroom. De Verenigde Staten vonden het maar niets dat in het achtertuintje Nicaragua diezelfde Ortega weer aan het firmament zou verschijnen en maakten van hun voorkeur ook duidelijk geen geheim. In een dergelijk klimaat zijn beschuldigingen snel geuit. Volgens het ministerie van Buitenlandse Zaken van de VS had Ortega dan ook banden met terreurgroepen over de hele wereld. Op zijn beurt klaagde Ortega erover dat de VS zijn verkiezing met een „smerige campagne” hebben tegengewerkt.
De opstelling van de VS jegens Zuid-Amerika is sinds de Koude Oorlog weinig veranderd. Toen hield Amerika een aantal notoire dictators op het zuidelijk halfrond de handen boven het hoofd: Trujillo in de Dominicaanse Republiek, Batista in Cuba en Somoza in Nicaragua. Dergelijke despoten hielden met wrede hand huis in eigen land, maar waren gedwee richting de VS, waarvan zij financieel en politiek afhankelijk waren.
Een reeks bloedige bevrijdingsoorlogen was het gevolg. Latijns-Amerika probeerde zich te ontworstelen aan de knellende greep van de VS. Zo ook de sandinisten in Nicaragua. Maar zoals het treurige lot van veel revolutionairen vaak is, verslinden de meeste revoluties hun eigen kinderen. Dat is op onthutsende wijze gebeurd in Nicaragua. De Nederlandse schrijfster Carolijn Visser geeft daar in ”De kapers van Miskitia” een inzichtelijke beschrijving van.
Toch is het beleid van de VS ten opzichte van Zuid-Amerika niet goed te keuren. Washington gedraagt zich tegenover de Latijnse broeders en zusters vaak paternalistisch, als een grootvader die wel even wil zeggen hoe de kinderen zich in de zandbak mogen gedragen. Vertonen ’rebellen’ zoals Castro en Ortega zich bij wijze van spreken opeens in een andere gedaante, dan kan dat bij voorbaat niet waar zijn. Het vijandbeeld van weleer moet onverminderd gehandhaafd blijven.
Zoals er in de islamitische wereld aversie bestaat tegen de dominante invloed en cultuur van de VS, zo is dat ook met Zuid-Amerika. Zuid-Amerikanen willen hun eigen onafhankelijkheid en identiteit inhoud geven. Waar samenwerking met de VS wordt gezocht, daar dient die vorm te krijgen op basis van gelijkwaardigheid, vindt men daar. Alleen in de verhouding tussen de VS en grote naties zoals Mexico, Brazilië, Argentinië en Chili valt iets te bespeuren van evenwichtigheid.
Een mooi voorbeeld van Amerikaans puberaal gedrag bleek vorige maand uit een incident met Venezuela. De VS riepen hun ambassadeur in Venezuela tijdelijk terug uit protest tegen kritiek die de Venezolaanse president, Hugo Chávez, had geuit op de Amerikaanse aanvallen op Afghanistan. Nu ging Chávez heel ver. De populist hield tijdens een televisieoptreden foto’s van dode Afghaanse kinderen omhoog en veroordeelde „het vermoorden van onschuldigen” door de Amerikanen in Afghanistan.
Woordvoerder Philip Reeker van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken noemde de uitspraken van Chávez „volledig misplaatst.” Het is kinderachtig om meteen een ambassadeur als wraakdoening terug te fluiten. Bovendien heeft zoiets in Zuid-Amerika weinig effect.
De houding van de VS tegenover Nicaragua toont opnieuw aan dat de Zuid-Amerikaanse broertjes en zusjes nog steeds geen eigen koers mogen uitstippelen. Uiteindelijk maakt Amerika de dienst uit. Daarmee lijkt het erop dat het buitenlandse beleid van Washington nog niet honderd procent volwassen is. Een beetje psychologie zou Amerika afhelpen van het Sandino-syndroom. Uiteindelijk draait het om het principe: Om vrienden te behouden, moet je ze kunnen loslaten.