Gods heerlijkheid
Psalm 104:1
„Loof de Heere, mijn ziel; o Heere mijn God, Gij zijt zeer groot, Gij zijt bekleed met majesteit en heerlijkheid.”
De gordel van Gods lendenen is gerechtigheid en waarheid, Zijn scepter is Zijn kracht tot zaligheid en Hij zwaait deze scepter door de bediening van het Evangelie. Waar de vertrekken van de Heere zich ook bevinden, ze zijn altijd licht. Hij is altijd omgeven door lichtstralen, want Hij woont in het licht. „Hij openbaart diepe en verborgen dingen; Hij weet, wat in het duister is, want het licht woont bij Hem” (Daniël 2:22). Paulus zegt hetzelfde: „Welke te Zijner tijd vertonen zal de zalige en alleen machtige Heere, de Koning der koningen, en Heere der heren; Die alleen onsterfelijkheid heeft, en een ontoegankelijk licht bewoont; Dewelke geen mens gezien heeft, noch zien kan, Welke zij eer en eeuwige kracht” (1 Timotheüs 6:15,16). „Dit is de verkondiging, die wij van Hem gehoord hebben, en wij u verkondigen, dat God een Licht is, en gans geen duisternis in Hem is” (1 Johannes 1:5). In Psalm 104:2 zegt David: „Hij bedekt Zich met het licht, als met een kleed; Hij rekt de hemel uit als een gordijn.” Met het uitrekken van de hemel verwijst de psalmist heel duidelijk naar de schepping, toen God het uitspansel beval om scheiding te maken tussen wateren en wateren (Genesis 1:6). Dit uitspansel is het ruime hemelrond met de dampkring en de lucht die de aarde als een band omgeven.
William Huntington, predikant te Londen
(”Een gewillig volk door de liefde van Christus”, 1835)