Kerkvader te midden van amfitheaters
Titel:
”Van aangezicht tot aangezicht. Preken over teksten uit het Evangelie volgens Mattheüs”
Auteur: Aurelius Augustinus
Uitgeverij: Ambo, Amsterdam, 2004
ISBN 90 263 1890 1
Pagina’s: 676
Prijs: € 49,95. ”Wat kunnen wij voor de doden doen”, door Augustinus; uitg. Damon, Budel, 2004; ISBN 90 5573 550 7; 80 blz.; € 11,90. Titel: ”Wij zijn de tijden. Lees en meditatieboekje”
Auteur: Augustinus
Uitgeverij: Abdij van Berne, Heeswijk-Dinther, 2004; 64 blz.; € 4,25.
”Waar liefde vraagt, luistert God. Hoe bisschop Augustinus nieuwkomers leerde geloven in Jezus Christus”, door Jan Bluyssen; uit. Valkhof Pers, Nijmegen, 2004
ISBN 90 5625 170 8
Pagina’s: 147
Prijs: € 13,50.
Een prediker die diepzinnig maar tegelijkertijd sprankelend eenvoudig is. Het is een zeldzame combinatie die helemaal opgaat voor bisschop-kerkleraar Augustinus. Hij was enerzijds de geleerde, sterk filosofisch geïnteresseerde kerkvader, anderzijds een eenvoudige en vooral ook directe prediker. De recent uitgegeven bundel preken over teksten uit het Matthéüsevanglie biedt de lezer een verrassende ontdekkingstocht door teksten die ruim 1600 jaar oud zijn, maar die nog onverminderd actueel zijn. De tijden zijn niet veranderd, zegt Augustinus, omdat we de tijden zelf zijn.
Augustinus preekt bij de tijd. Als hij uiteenzet dat Christus door Zijn lijden en sterven een „schouwspel der wereld” is geworden, verwijst de kerkvader naar het vermaak in de amfitheaters. De bezoekers daarvan weten niets van het schitterende schouwspel van het „onverminkte, zuivere geloof” dat te zien is dwars door de verminkte lichamen van de martelaars heen, een bekend fenomeen in die tijd. „Moge God het u vergunnen dat u uw vrienden, die vandaag tot uw amfitheater stormden en geen zin hadden om naar de kerk te komen, ziet en hun vol enthousiasme kunt vertellen over de spelen (nl. het schouwspel van Christus, KvdZ) die u hebt bezocht.”
Het lijkt wel een waarschuwing tegen de huidige voetbalkampioenschappen als we het volgende lezen: „Hoeveel mensen keren niet verslagen terug van het amfitheater, wanneer hun favorieten verslagen zijn? Toch zouden zij nog erger verliezen als hun favorieten de overwinning hadden behaald. Dan zouden zij immers het slachtoffer worden van vreugde om niets, van opwinding om een verkeerd soort verlangen.”
Doop
Augustinus hecht grote waarde aan de doop, die de zonden volgens hem ook werkelijk vergeeft. Maar het is tegelijkertijd geen automatisme, omdat het Augustinus gaat om het Woord dat aan het teken van het sacrament de inhoud geeft, en dat Woord wijst naar de vergiffenis in Christus. „Ook al zijn al onze zonden ons vergeven in het doopsel, toch leven we bij de gratie van de vergiffenis.” De doop doet de mens intreden in een nieuwe gemeenschap. Maar hij geeft geen grond om op de doop te rusten. „Wie niet gedoopt is, kan niet bij God komen. Maar dat betekent nog niet dat wie gedoopt is, wel zonder meer bij God komt.”
De nadruk in heel wat preken ligt op de band tussen geloof en liefde, het geloof dat door de liefde werkt. Het geloof wordt door Augustinus vaak omschreven als het katholieke geloof. Hij begint een preek zo: „Geliefde broeders en zusters, u bent kinderen van Christus’ kerk, en dus geworteld en gegrondvest in het katholieke geloof.” Maar Augustinus is zeker niet de kerkvader op wie Rome zich kan beroepen. Dat blijkt wel uit zijn preek over de tekst waar Jezus de nieuwe naam Petrus aan Simon geeft. Hij kreeg deze naam omdat Petrus naar de kerk moest verwijzen. „Want Christus is de petra, de steenrots, en daarom is Petrus het volk van de christenen. Het stamwoord is petra. Petrus komt dus van petra en niet andersom.”
We komen in de preken kenmerken van de Oude Kerk tegen, zoals het accent op maagdelijkheid, het geven van aalmoezen, het doen van goede werken, het weggeven van je bezit en het hoog opgeven van de martelarenkrans. Augustinus waarschuwt tegen theaterverslaafden, astrologenlopers, godsdienstfanatici en vogelwichelaars. De kerkleraar is concreet in het ontmaskeren van allerlei dagelijkse zonden, zoals hebzucht en verlokkende begeerten. „Om uw beurs vol te krijgen met geld, wordt uw ziel door koortsige zorgen gekweld. Ik zie het en ik heb met u te doen”, klinkt het meevoelend. En het excuus van de ouders dat zij geld vergaderen „voor hun kinderen”: „Dat u dát durft te zeggen terwijl zij tot sterven gedoemd zijn! Wat een ouderliefde! Pa stapelt schatten op voor zijn kinderen. Ik zeg liever: wat een ijdelheid.”
Noodzakelijk kwaad
Slechts een enkele maal fronste ik mijn wenkbrauwen toen ik Augustinus’ visie op de seksualiteit las. Zoals bekend, was zijn opvatting daarover negatief; hierin was hij een kind van zijn tijd (ascese, opkomend kloosterleven). Hij helde over naar de opvatting dat de seksualiteit het middel is waardoor de erfzonde wordt overgeplant. Hij schrijft dat de aartsvaders hun vrouwen alleen maar hadden om kinderen voort te brengen. Seksualiteit is een noodzakelijk kwaad om het menselijk geslacht in stand te houden. Gelovige mensen laten zich er enkel uit „plichtsgevoel mee in, en niet uit wellust”, meent Augustinus. „U mag zich alleen inlaten met lichamelijke gemeenschap, als u kinderen wilt voortbrengen. En omdat dat op geen enkele andere manier kan dan door lichamelijke gemeenschap, moet u het dan ook maar doen, al staat het u tegen. Het is immers de straf van Adam, van wie wij afstammen.” Maar dergelijke, toch wel merkwaardige opvattingen ben ik weinig tegengekomen.
Typisch voor Augustinus is dat hij voortdurend oproept tot het zoeken naar waarheid in de innerlijkheid. De innerlijke ogen aanschouwen God, Gods licht als de eeuwige wijsheid. De waarde van de ziel overstijgt alle materieel genot. We kunnen bang zijn om ons bezit te verliezen, maar er is niet één veilige plek op aarde. Dus, zo zegt Augustinus, vertrouw het daarom aan de Heere toe. „Uw God kan (…) nooit iets verliezen. Wanneer u God bezit, zal alles wat u aan Hem toevertrouwt, van u blijven, maar dan wel bij Hem.”
Eenheid van de kerk
De kerkvader legt nadruk op de eenheid van de kerk. „God is onze Vader, de kerk onze Moeder. Wij zijn dus broeders en zusters.” Je merkt ook dat de scheuring met de donatisten hem niet onberoerd laat. Hij zegt van zijn tijd dat er „verschillende afscheidingsbewegingen” zijn. Hij stelt deze kwestie aan de orde in de gelijkenis van de tarwe en het onkruid. Iemand die zich afscheidt van de kerk, gedraagt zich als onkruid en zal geen tarwe worden. De maaiers zullen zelfs de bundels van dit onkruid in het vuur gooien, zegt Augustinus scherp.
Augustinus is de kerkvader die de absoluutheid van de genade heeft geleerd tegenover de pelagianen. Dat blijkt ook in deze bundel, al is de terminologie niet altijd zoals we die in onze (latere) gereformeerde traditie gewend zijn. We zijn slecht en kunnen zonder Christus niet het goede vinden, stelt Augustinus op verschillende plaatsen. Tegelijkertijd is er de oproep om zich voor God open te stellen. God is goed, laten we daarom geen slechte kinderen zijn, zegt de kerkvader eenvoudig. „Als we dus slecht zijn, maar een goede Vader hebben, laten we de goede Vader dan vragen dat Hij ons goed maakt, om te voorkomen dat Hij slechte kinderen heeft.”
De bisschop van Hippo is soms heel persoonlijk. Hij vertelt hoe hij in zijn jonge jaren liever „spitsvondige redeneertrucjes” op de Heilige Schrift wilde toepassen in plaats van toegewijd onderzoek daarnaar te doen. Zo deed hij echter de deur van de Heere dicht. „Ik had moeten kloppen zodat mij werd opengedaan, maar nu viel de deur door mijn eigen schuld voor mijn neus in het slot.” Hij roept regelmatig op tot bekering zonder uitstel. „Wat hebt u eraan om te zeggen dat u zichzelf wel een keer zult aanpakken? Aan wie zichzelf aanpakt, belooft God vergeving. De dag van morgen belooft Hij u echter niet.” Diepzinnig: „Zorg dat u vandaag niet bent wat u gisteren was, of liever: dat u morgen niet zult zijn wat u vandaag bent.”
Zorg voor doden
In het boekje ”Wat kunnen wij voor de doden doen?” geeft Augustinus een fijnzinnig antwoord op de vraag hoe we het lichaam van overledenen moeten bejegenen. Voor Augustinus is de ziel het belangrijkste en die is, althans bij een christen, veilig in handen van God. Maar mogen we dan toch voor hen bidden? Augustinus denkt merkwaardig genoeg toch wel in die richting, al is de gedachte van een vagevuur bij hem niet aan de orde. Na een slecht leven heeft het geen zin om voor doden te bidden, na een godvruchtig leven is het niet nodig. Omdat wij mensen niet precies weten hoe de eeuwige toekomst van mensen is, doen we er goed aan om voor doden te bidden. Voor Augustinus is dat echter vooral het in herinnering houden van de overledenen, waarbij de martelaren een ’meerwaarde’ bezitten. „Het staat vast dat martelaren mensen helpen. Maar de vraag hoe ze die hulp verlenen gaat de kracht van mijn verstand te boven.”
Dat ook rooms-katholieken zich met Augustinus bezighouden, blijkt uit het boekje van emeritus bisschop Jan Bluysen (Den Bosch). Hij geeft in grote lijnen een duidelijke weergave van de belangrijkste gedachten van Augustinus, vooral in het licht van diens leven (zijn zoektocht naar God) en zijn plaats in de kerk. Duidelijk blijkt hieruit de spiritualiteit van de kerkvader met zijn nadruk op innerlijkheid, verlangen naar waarheid en vervulling van het menselijk bestaan, en waarden als liefde, gebed en gemeenschap. Bluysen is kritisch richting zijn eigen kerk als hij zegt dat het Augustinus niet gaat om de kerk als hiërarchisch instituut (wat hij bij Rome wél is geworden), maar om Christus. Voor Augustinus is de kerk „een levende relatie van mensen met Christus in onderling liefdesverband.”
Het geschrift van de emeritus bisschop ademt echter een optimistische geest die Rome eigen is. Het doet ook geen recht aan het genadekarakter van het heil zoals Augustinus dat vooral aan het eind van zijn leven verwoordde. Als het gaat over het zoeken van de mens naar God, zegt Bluysen terecht dat we het eigenlijk om moeten draaien: Gód zoekt de mens. Bij Hem ligt het initiatief. Alles is genade, stelt Bluysen op de slotpagina, en hij voegt eraan toe dat zijn boek wil getuigen van de „optimistische, evangelische” visie van Augustinus. De strijd met de pelagianen noemt hij maar één keer. Hij zegt dat Augustinus hun opstelling in strijd achtte met zijn eigen levenservaring, namelijk hoe „zwak” een mens kan zijn. Augustinus heeft dat echter stelliger uitgedrukt met het begrip zonde; als eerste kerkvader leerde hij ook duidelijk het dogma van de erfzonde.
Christus in het hart
Een aardig lees-, kijk- en meditatieboekje is het werkje ”Wij zijn de tijden”. De titel is ontleend aan de bekende uitspraak van de kerkvader: „Het zijn moeilijke tijden! Dat zeggen de mensen tenminste. Laten we liever goed leven, dan worden de tijden vanzelf goed. Wij zijn de tijden. Zoals wij zijn, zijn de tijden…” Het boekje geeft een selectie van preken, gebeden, biografische momenten uit het leven van de kerkvader, korte gesprekken met mensen die veel met Augustinus hebben. Chris Doude van Troostwijk schrijft: „Om alle werken van Aurelius Augustinus te lezen, heb je een half leven nodig; om ze allemaal te doorgronden zijn negen levens nog niet genoeg.” Prof. dr. J. van Oort ziet de betekenis van Augustinus vooral in diens visie op Christus. Christus is niet slechts een historische figuur uit een ver verleden, maar allermeest een levende werkelijkheid die woont en werkt in het hart.
Als we dit laatste aspect van Augustinus meenemen, hebben we niet alleen de kern van zijn leven te pakken, maar geeft het ook óns leven eeuwigheidperspectief. Het lezen van Augustinus voert ons terug naar de bronnen van de klassieke christelijke traditie, verwoord door een van de grootste kerkvaders. De tijden zijn weliswaar na zo veel eeuwen anders, maar als het gaat om de boodschap van heil en verlossing, van zin en vervulling, zijn deze teksten nog steeds een goudmijn om te lezen. Typerend voor Augustinus is dat hij ook een móderne kerkvader is, omdat hij de vragen van de zin van het leven, de spirituele omgang met God en Christus en de vragen van het kwaad en het lijden in alle diepte en emotionaliteit aan de orde gesteld heeft.
Dat is eigen aan klassieke teksten: zij doorstaan alle tijden, omdat zij vragen verwoorden die voor mensen van alle tijden en plaatsen gelden. De tijden zijn wíj immers.