Nabij God zijn
Psalm 17:15
„Maar ik zal Uw aangezicht in gerechtigheid aanschouwen, ik zal verzadigd worden met Uw beeld, als ik zal opwaken.”
Het is niet eenvoudig een heldere beschouwing van de Christus te geven, want wij kunnen Christus’ tekenen –als bij uitnemendheid schoon en vol majesteit en heerlijkheid– en Hem toch niet met zelfbewustheid bij ons hebben. Hoe kostelijk en leerzaam het ook is om het beeld van de Christus in stille overpeinzing te beschouwen, toch staat de verheuging over Zijn werkelijke tegenwoordigheid hoger. Het kan zijn dat ik het portret van mijn vriend bij mij draag en dat ik toch niet volstrekt kan zeggen: „Gij hebt mij bezocht.” Nee, het is het wezenlijke komen van de Christus tot onze ziel waarnaar wij zo vaak verlangend uitzien. De Rooms-Katholieke Kerk heeft over deze wezenlijke tegenwoordigheid van de Christus heel wat in het midden gebracht, juist met het oog op het avondmaal dat wij gaan vieren. Maar wij antwoorden haar: „Nee, u gelooft in een kennen van Christus naar het vlees, terwijl in die zin Christus alleenlijk in de hemel wezenlijk tegenwoordig is. Wij geloven het anders: we geloven vast in de wezenlijke tegenwoordigheid van Christus, die geestelijk is en niettemin ontwijfelbaar zeker.”
Dan bedoelen wij met geestelijk niet onwezenlijk, om daarmee de belijdenis weer te vernietigen. Nee, in der waarheid. Ik geloof in de wezenlijke en waarachtige tegenwoordigheid van de Heere Jezus bij Zijn volk. Zo’n tegenwoordigheid is wezenlijk gebleken voor mijn eigen geest.
C. H. Spurgeon, predikant te Londen
(”Totdat Hij komt”, 1896)