Geen professionele kinderopvang op school
Het reformatorisch onderwijs moet niet breed willen zijn ten koste van zijn principes, stelt drs. A. M. P. C. van Hartingsveldt-Moree
in reactie op het artikel van dr. G. van der Hoek en drs. J. Mulder donderdag op de opiniepagina van deze krant. De auteurs Van der Hoek en Mulder gaan in hun artikel wel erg snel wanneer ze schrijven dat kinderopvang tot de brede reformatorische school moet gaan behoren. Die snelheid wordt mede bevorderd doordat zij de initiatieven die er op verschillende plaatsen zijn met betrekking tot peuteropvang op één lijn stellen met kinderopvang. Er is in hun betoog onvoldoende sprake van een afbakening en bepaling van begrippen die worden gebruikt. Bovendien nemen zij in het slot van hun artikel de huidige situatie van toenemend tweeverdienerschap in de gereformeerde gezindte als belangrijk uitgangspunt voor hun visie op de brede school.
Peuterspeelzaal
In de gereformeerde gezindte is de laatste jaren de vraag naar reformatorische peuteropvang toegenomen. Consultatiebureaus adviseren regelmatig om kinderen die weinig andere kinderen in hun buurt hebben om mee te spelen of kinderen die een taalachterstand hebben, naar een peuterspeelzaal te laten gaan. Het kind krijgt hierdoor meer mogelijkheden om zich sociaal-emotioneel, taalkundig en motorisch te ontwikkelen. Kinderen tussen 2 en 4 jaar kunnen op de peuterspeelzaal een paar uur spelen. Dit gebeurt meestal twee tot drie keer per week.
Het is van belang dat het kind daar is in een omgeving die aansluit op de bijbels genormeerde opvoedingssituatie van het gezin. Daarom hebben diverse scholen initiatieven genomen om identiteitsgebonden peuterspeelzalen op te richten. Peuterspeelzalen worden wel gerekend tot kinderopvang.
Peuterspeelzalen zijn echter niet bedoeld voor het opvangen van kinderen van wie de ouders beiden werken. De openingstijden zijn daar ook niet op gericht. Ze hebben een pedagogische doelstelling. Daarom is het zo belangrijk onderscheid te maken tussen peuterspeelzalen en kinderopvang.
Niet terecht
Een reformatorisch brede school met een peuterspeelzaal is heel goed mogelijk. Als Van der Hoek en Mulder dat bedoelen, hoeven ze daar de problematiek van werkende vrouwen in de gereformeerde gezindte niet bij te betrekken. Nu ze dat wel doen, ligt het voor de hand dat zij kinderopvang in de brede zin van het woord voorstaan. De overheid verstaat onder kinderopvang: dagopvang voor kinderen van 0 tot 4 jaar in een kinderdagverblijf of crèche, en buitenschoolse opvang voor kinderen van 4 tot 13 jaar.
De voorbeelden die Van der Hoek en Mulder noemen van peuteropvang in smalle zin op diverse reformatorische scholen zijn niet terecht als zij de brede kinderopvang bedoelen. De scholenorganisaties AGS, BGS en VGS schreven in 2001 in een ”Nota Kinderopvang”: „Omdat voor- en vroegschoolse educatie aansluit bij de pedagogische opdracht van de school, kunnen wij ons voorstellen dat scholen het tot hun taak rekenen daaraan -op welke wijze dan ook- gestalte te geven. Daarom willen we vanuit ’Ridderkerk’ initiatieven op dat vlak ondersteunen. We willen wel benadrukken dat de pedagogische opdracht van de peuterspeelzaal wordt vastgelegd in de statuten van de rechtspersoon die de peuterspeelzaal in stand houdt. We vinden dit belangrijk omdat peuterspeelzalen anders kunnen uitgroeien naar een vorm van kinderopvang, waarbij de pedagogische doelstelling wordt verlaten.”
Deze brede vorm van kinderopvang wordt in de nota afgewezen, maar lijkt door Van der Hoek en Mulder juist te worden voorgesteld.
Praktisch argument
Het argument dat door Van der Hoek en Mulder wordt aangedragen om kinderopvang binnen het reformatorisch primair onderwijs onder te brengen, is om te komen tot een vanuit de identiteit herkenbare eigen brede school. De ene brede school is de andere niet, zo stond boven hun artikel. Waarom zouden onze te vormen brede scholen dan niet alleen peuteropvang kunnen hebben in plaats van volledige kinderopvang?
Dan komt een andere argument naar voren. In mijn woorden gezegd: Het verschijnsel tweeverdienerschap is aanvaard in onze gezindte, dus laten we nu dan ook voor de kinderopvang zorgen.
Dit is een praktisch argument. Zo’n argument mag nooit gelden voor een beslissing die zo veel consequenties heeft. Dit geldt temeer daar er bijbelse, pedagogische en maatschappelijke argumenten zijn aan te voeren tegen het binnenhalen van kinderopvang in het reformatorisch primair onderwijs. Kort gezegd zijn dat de volgende:
- Man en vrouw hebben van de Heere een eigen taak gekregen. Dit is in de scheppingsopdracht en kort na de zondeval door God Zelf verwoord en wordt in het huwelijksformulier samengevat. Voor de vrouw geldt dat haar primaire taken in het gezin liggen. Het is niet in alle gevallen te veroordelen als een moeder gaat werken, maar haar huishouding, haar kinderen en de relatie met haar man mogen daar niet onder lijden. Kinderopvang zal vanuit deze bijbelse houding slechts sporadisch nodig zijn.
Duurzame relaties
- Kinderen gedijen het beste in een gezin. Professionele kinderopvang is om diverse redenen niet aan te bevelen voor jonge kinderen (dit kind is nog geen groepskind, dit kind heeft behoefte aan duurzame relaties). Indien nodig is het beter te zoeken naar goede alternatieven voor kinderopvang, zoals oppas door opa, oma, tante of buurvrouw.
De onderwijsorganisaties AGS, BGS, VGS komen in eerdergenoemde nota met het volgende voorstel: „We denken hierbij aan gastouderopvang, waarbij het kind thuis of in een ander gezin wordt opgevangen. De opvang van het kind bij gastouderopvang is meer individueel, in tegenstelling tot professionele kinderopvang waarbij de opvang groepsgewijs plaatsvindt. Hierdoor krijgt het kind meer persoonlijke aandacht. Wanneer moeders vanuit een gedeelde zorg voor het onderwijs zich voor de school willen inzetten bij personele tekorten, maar niet in de gelegenheid verkeren voor eventuele opvang van de kinderen te zorgen binnen de familie- of vriendenkring, kan het goed zijn wanneer de betrokken school als intermediair fungeert bij het vinden van een oppas. Verondersteld mag worden dat ook ouderparen waarvan de vrouw geen onderwijsbevoegdheid heeft, zich verantwoordelijk voelen voor de goede voortgang van het onderwijs. Bij dergelijke gezinnen zijn er om die reden soms mogelijkheden van kinderopvang.”
3.Door ons leven in een samenleving die met God en Zijn Woord geen rekening houdt, vraagt een christelijke opvoeding meer aandacht, begrip en tijd. In de wereld om ons heen zijn steeds minder christelijke elementen te vinden. Daarom is een brede godsdienstige opvoeding meer dan ooit nodig. Tegelijk zal dit ook moeilijker zijn, omdat wie echt vanuit Gods Woord wil leven, steeds meer tegen de stroom in zal roeien. Doorzien ouders de tijdgeest, zodat ze hun kinderen kunnen wapenen? Bieden ouders in de opvoeding een tegenwicht tegen heersende trends, of versterken zij door hun gedrag juist de moderne cultuur? Hebben wij kracht om ons te verzetten tegen de geest der eeuw? Willen we het ook, of hobbelen we zonder veel nadenken mee met die moderne cultuur?
Zorg
Hoewel Van der Hoek en Mulder uitnodigen tot een verdergaande principiële discussie over dit thema, vervult hun voorlopig standpunt met zorg. Een brede school voor primair onderwijs kan niet reformatorisch heten wanneer kinderopvang tot haar taken behoort. De zorg van drs. L. D. van Klinken, geuit in een column in het katern Mensen, is terecht. Van kinderopvang kan een aanzuigende werking uitgaan. Er wordt een ongewenste en onbijbelse ontwikkeling bevorderd wanneer moeders die anders voor hun gezin zouden hebben gekozen, vanwege het gemak van identiteitsgebonden kinderopvang ervoor kiezen buitenshuis te gaan werken. Datzelfde geldt wanneer kinderen die anders in familie- of vriendenkring zouden zijn opgevangen, in de kinderopvang terechtkomen.
Laten we ouders wapenen om tegen de stroom van de tijdgeest op te roeien en het hun niet gemakkelijker maken om met die stroom mee te gaan.
De auteur studeerde pedagogiek.