In mij
Galaten 2:20
„Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij.”
Bij de gedachte aan Gods goedertierenheid en genade val ik als dood aan Zijn voeten neer. Alle roem is dan uitgesloten, want mijn ”ik” is dood; mijn eigen ik laat geen aanspraken meer gelden, want het is dood. Alle begeerte, die zich uitstrekt naar iets anders dan naar mijn Heere en mijn God, ze is niet meer in mijn hart, want ook zij is dood.
Wel mocht Cowper gewagen van „dat zalig uur, dat mij aan Zijn voeten zag en waarin al mijne dwaasheid en zonde bij de wortel werd afgesneden.” Die dwaasheden weg te doen, die zonde te vernietigen! O, wie begeert dat het bij hem geschieden mocht, hij zal nergens meer hoop kunnen koesteren op de vervulling van die begeerte dan aan de voeten van de Heere Jezus.
O, mocht de Heere weer tot ons komen, zoals Hij voor de eerste maal tot ons kwam, om als een verterend vuur, dat louterend werkt, het schuim te ontdekken en te vernietigen, dat nu ons goud vervalst!
Wij spreken, inzonderheid in onze dagen, meer van ”visite” dan van ”bezoek”. Welnu, dat woord visite doet ons denken aan onze reizen van vroeger, toen wij door de regeringsbeambte, die onze ‘bagage’ onderzocht, werden gevisiteerd. Zo onderzoekt ook de Heere, Die alle dingen weet, bij Zijn bezoek, álles, wat wij bij en in ons hebben, hoe verborgen het ook zijn moge.
C. H. Spurgeon, predikant te Londen
(”Totdat Hij komt”, 1896)