Glastuinbouw gebruikt vrijwel volledig biologische bestrijding
Van de totale teeltoppervlakte van negen gewassen werd in 2020 op 95 procent biologische bestrijding toegepast. Dat is een toename ten opzichte van 2016 toen het volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek nog om 92 procent van de teeltoppervlakte, of areaal, ging. Biologische bestrijding houdt in dat plaaginsecten met andere insecten zoals sluipwespen of roofmijten worden bestreden en niet met chemische bestrijdingsmiddelen.
Voor komkommers, paprika’s en tomaten geldt dat op het volledige areaal sprake is van biologische bestrijding. Op die gewassen is dat al jaren in zwang, want in 2012 ging het om 96 procent van het teeltoppervlak van de tomaten en bijna 90 procent van het areaal van de komkommers en paprika’s. Bij aardbeien werd juist een grote sprong gemaakt. Van 58 procent van het teeltoppervlak in 2016 tot 98 procent twee jaar geleden.
Bij sierteeltgewassen als rozen, gerbera’s en chrysanten wordt ook op meer dan 90 procent van het areaal biologische bestrijding toegepast. Bij potplanten blijft het wat achter. Potplanten die voor de bloei worden gekweekt worden nog in een op de vier gevallen niet-biologisch gekweekt. Bij potplanten waar het om het blad gaat is dat zo’n een op de vijf.
Voor de biologische bestrijding zijn in 2020 52 miljard roofmijten en rooftripsen ingezet. Die insecten worden vooral bij de kweek van aardbeien, komkommers en gerbera’s ingezet. Van sluipwespen en galmuggen werden er zo’n 2,4 miljard ingezet. Vooral sluipwespen zijn belangrijk in de tomatenteelt, maar ook bij paprika’s, gerbera’s en rozen.