De roemrijke wortels van Leiden
Titel:
”Leiden. De geschiedenis van een Hollandse stad”
Auteur: R. C. J. van Maanen (hoofdred)
Uitgeverij: Stichting Geschiedschrijving Leiden; per deel € 50,-; ”Ontstaan-1574”, onder redactie van J. W. Marsilje
ISBN 90 806754 1 5
Pagina’s: 2002; 260
Prijs: ”1574-1795”, onder redactie van S. Groenveld
ISBN 90 806754 2 3
Pagina’s: 2003; 260
Prijs: ”1795-1896”, onder redactie van B. M. A. de Vries
ISBN 90 806754 3 1
Pagina’s: 2004; 264
Prijs: ”1896-heden”, onder redactie van J. C. H. Blom; ISBN 90 806754 4 X; 2004; 276 blz. „Leiden ontzet, Holland gered”, rijmt een tijdgenoot als in 1574 de Spanjaarden noodgedwongen het beleg van de sleutelstad opgeven. Het ontzet van Leiden betekent het keerpunt in de verhouding van de opstandige provincies met Spanje. De stad zelf komt uit de oorlogsomstandigheden echter verpauperd en gedecimeerd tevoorschijn. Tegelijk dankt ze er een nieuwe reputatie aan. Leiden had bewezen tot het uiterste te gaan als de vrijheden in het geding waren. Een nieuwe bloei was het gevolg. De onlangs afgeronde vierdelige stadsgeschiedenis biedt in tekst en beeld een fraai overzicht van deze Hollandse stad door de eeuwen heen.
De naam Leiden heeft niets te maken met het Lugdunum Batavorum uit de Romeinse tijd. Deze vesting is eerder te identificeren met de Brittenburg, vlak bij Katwijk. ”Leithen” is een echt Hollands woord voor waterloop. Vermoedelijk werd het riviertje de Mare oorspronkelijk zo aangeduid. Niettemin heeft Leiden oude en roemrijke wortels.
In de elfde eeuw bestaat er al een nederzetting aan de oevers van de Mare. In de Middeleeuwen is deze uitgegroeid tot een van de vijf à zes hoofdsteden van het graafschap Holland. De graven staan tijdenlang op het niveau van een vorstenhuis, zoals onder meer blijkt uit hun huwelijkspolitiek. Zij hebben in Leiden veel bezittingen en verblijven er geregeld. De restanten van de burcht zijn nog te vinden. De Pieterskerk is van oorsprong een grafelijke kapel.
Ondanks de staat van dienst tijdens het beleg in 1574 is Leiden niet altijd in het Oranjegezinde spoor gebleven. Aan het begin van de zeventiende eeuw vormt de stad met Haarlem en Rotterdam de kern van de remonstrantse factie in de Hollandse Staten. Na het krachtdadig ingrijpen van prins Maurits gaat Leiden weer behoren tot de kern van de calvinistische oorlogsfactie, die de strijd tegen Spanje niet wil staken. Zo gaat dat in oligarchieën.
Een ander wapenfeit is dat Leiden in de jaren dertig van de zeventiende eeuw de eerste stad is in de Republiek waar het slepend conflict over het begeleiden van de kerkzang door orgelspel wordt beslecht. De fraaie orgels in de Hooglandse kerk en de Pieterskerk komen zo in frequent gebruik. Verder veroorzaakt ds. Nicolaas Schotsman in 1819 nationale beroering door het voor de Dordtse Leerregels op te nemen.
Bloei
Van oudsher is Leiden bekend als de lakenstad. De Leidse handelaren weten in de veertiende eeuw met een kwalitatief superieur product een internationaal afzetgebied te veroveren. Eeuwenlang is de textielindustrie de kurk waarop de plaatselijke economie drijft. Zuid-Nederlandse vluchtelingen zorgen in de zeventiende eeuw voor succesvolle nieuwe technieken. Gaat het slecht met deze industrie, dan verschrompelt en verpaupert de stad, zoals in de achttiende eeuw. Bloeit de textielindustrie, dan profiteert heel Leiden daarvan, zoals in de negentiende eeuw. De stad komt er weer helemaal bovenop doordat de textielindustrie een nieuwe dynamiek gaat vertonen. Daaromheen groeperen zich enkele andere industrieën: metaal, voedingsmiddelen en drukkerijen. De grafische industrie met de bekende uitgevers A. W. Sijthoff en E. J. Brill slaat de vleugels uit.
Van de bloei van de stad is in de straten niet altijd iets te merken. Als textielstad is Leiden in sterke mate geproletariseerd. De conserven- en de metaalindustrie betalen de arbeiders al niet beter. Grofweg zijn veel inkomens te typeren als te veel om te sterven, te weinig om te leven.
Vrouwen- en kinderarbeid zijn nodig om de eindjes aan elkaar te knopen. Niettemin zijn diverse textielfabrikanten wel geïnteresseerd in het wel en wee van hun werknemers. Ook al leveren zij geen structurele bijdragen, incidenteel proberen ze wel het grauw te verheffen. Aan de bouw van een badhuis zit echter ook een praktische kant: door de bevordering van de hygiëne vermindert de kans op ziekte van het personeel.
Aanvankelijk lijkt in Leiden de negentiende eeuw voort te duren, maar in de tweede helft van de twintigste eeuw verandert de stad in economisch en sociaal opzicht spectaculair en radicaal. Tot omstreeks 1970 blijft de Leidse economie steunen op de vanouds bestaande industriële hoofdpijlers. Dan voltrekt zich een breuk met het verleden die past in de nationale trend ten gevolge van de internationale concurrentieverhoudingen. De fabrieken die vele decennia economisch hadden gedomineerd, gaan stuk voor stuk ten onder.
Leiden lijkt een periode van crisis tegemoet te gaan, maar de geschiedenis neemt een wending. De stad profiteert optimaal van de economische transformaties die zich in Nederland voltrekken. Binnen de kortste keren groeit er een modern regionaal centrum voor dienstverlening. De instellingen voor zorg, onderwijs en een hightechindustrie van bescheiden omvang verschaffen veel Leidenaars een hoger inkomen dan voorheen de industrie deed. Het inwonertal groeit tot 117.000.
Onderwijs
Aan het dapper doorstane beleg dankt Leiden de stichting van een universiteit in 1575. Doordat Leiden in Holland het monopolie op hoger onderwijs heeft, onderscheidt de universiteit van de oprichting tot in de negentiende eeuw Leiden van alle andere Hollandse steden. De theologische en de juridische faculteit zijn sinds eeuwen belangrijke leveranciers voor de kerkelijke en de bestuurlijke elite in Nederland. Dat heeft Leiden een eigen klank en een eigen positie.
Een andere tak van onderwijs met een nationale uitstraling vormen sinds 1923 de Leidse Onderwijsinstellingen (LOI), een van de grootste instituten voor erkend schriftelijk onderwijs. Via de universitaire wetenschappelijke contacten is de stad bovendien verbonden met de rest van de wereld.
In Leiden zelf is de universiteit in de negentiende, en vooral in de twintigste eeuw stormachtig gegroeid van een kleine instelling tot een groot bedrijf met bijna 20.000 studenten, enkele duizenden personeelsleden en een uitstraling naar geavanceerde kleine industrie en zorgverlening. De groei heeft van de universiteit een tijdlang de grootste bouwmeester van de stad gemaakt. In de tweede helft van de twintigste eeuw is de universiteit een economisch uiterst belangrijke factor geworden.
De kerk is in Leiden altijd veelkleurig aanwezig geweest, zij het niet altijd in positieve zin. Na Amsterdam zijn de wederdopers het sterkst te Leiden vertegenwoordigd. Het stadsbestuur heeft heel wat met hen te stellen, ook nadat Jan Beukelsz van Leiden in het opstandige Munster jammerlijk aan zijn einde komt.
De beschrijving van de kerkelijke toestanden en theologische overtuigingen in de nieuwe stadsgeschiedenis is zeer interessant, maar niet vrij van een zekere luchtigheid en een voorliefde voor voornamelijk sociologische verklaringen. Zo kreeg prof. K. Schilder het met de gereformeerde synode aan de stok wegens „zijn verwerping van de predestinatieleer, die stelt dat slechts een deel van de geboren kinderen uitverkoren is” (deel 4, blz. 114). De troost voor deze verklaring voor het ontstaan van hun kerkverband kunnen de gereformeerd vrijgemaakten vinden in het feit dat hun kerkgebouw als enige van de kleinere gereformeerde kerkverbanden afgebeeld is.
Geen ”nieuwe Blok”
In de jaren 1910 tot 1918 publiceerde de Leidse hoogleraar vaderlandse geschiedenis P. J. Blok het vierdelige werk ”Geschiedenis eener Hollandsche stad”, waarbij de eerste twee delen een bewerking waren van boeken uit de jaren tachtig van de negentiende eeuw. Omdat hij de geschiedenis exemplarisch achtte voor alle Hollandse steden, vermeldde hij de naam Leiden niet in de titel. De pretentie dat Leiden model kan staan voor de geschiedenis van alle Hollandse steden heeft de nieuwe stadsgeschiedenis niet. Hoewel de schrijvers de geschiedenis behandelen in de bredere Hollandse en nationale context, ligt de nadruk op de eigenheid van de Leidse geschiedenis.
De nieuwe stadsgeschiedenis wil niet gezien worden als de ”nieuwe Blok”. In plaats van een vervanging bedoelt de serie een aanvulling te zijn. Beschreef Blok de verschillende aspecten van de stedelijke samenleving vanuit een institutioneel uitgangspunt, de serie onder hoofdredactie van prof. R. C. J. van Maanen bedoelt de historische processen en samenhangen tussen gebeurtenissen en ontwikkelingen te belichten. Sinds Blok is er veel nieuw onderzoek verricht. Kennis en inzichten zijn verrijkt, thematiek en invalshoek zijn veranderd en nieuwe onderzoekstechnieken hebben hun intrede gedaan. Bovendien is er bijna een eeuw geschiedenis bijgekomen.
Synthese
Schrijvers en redactie hebben in tal van thematisch-chronologische hoofdstukken fraai werk geleverd. Elk deel behandelt voor de tijdvakken van de periode tot 1574 (1), van het beleg en ontzet tot 1795 (2), de negentiende eeuw (3) en tot slot de hele twintigste eeuw (4) de geografische, bestuurlijke, economische, sociale, kerkelijke, culturele, onderwijskundige en politieke ontwikkelingen. De kracht van deze benadering is dat de lezer een goed beeld krijgt van de diverse aspecten.
De zwakte is dat bepaalde gebeurtenissen die in het collectieve geheugen gegrift staan, meermalen gefragmentariseerd aan de orde komen. Een minder strakke handhaving van de opzet zou de samenhang ten goede zijn gekomen. In dat kader is het veelzeggend dat prof. J. C. H. Blom de epiloog van het vierde deel begint met een overzicht van de impact van de Tweede Wereldoorlog op de Leidse samenleving.
In de inleiding schrijft de hoofdredacteur dat niet altijd nieuw onderzoek gedaan kon worden, waardoor bepaalde zaken onevenredig aandacht krijgen. Alleen het notenapparaat al onthult dit wetenschappelijk eufemisme. Menige auteur heeft de bronnen gelaten voor wat ze zijn. Een aanzienlijk deel van de bijdragen in deze serie is grotendeels te beschouwen als een synthese van de vele bijdragen die het historisch onderzoek in de vorige eeuw aan Bloks boeken heeft toegevoegd. Als zodanig heeft deze prachtig uitgegeven nieuwe stadsgeschiedenis zeker haar waarde. De geïnteresseerde leek vindt er echter meer van zijn gading in dan de professionele historicus.
Scheef beeld
Een enkel voorbeeld. Het geeft tegelijk aan hoe een hiaat in het onderzoek tot een scheef historisch beeld leidt. In 1994 promoveert een socioloog op de bestuurlijke ontwikkelingen in onder meer Leiden in de periode 1851-1985. Hij baseert zich daarbij op peiljaren. Niettemin waagt hij zich, in het verlengde van eerder eigen onderzoek uit 1990, aan een gedetailleerde politieke inkleuring van het gemeentebestuur. De periode 1927-1931 is volgens hem de enige raadsperiode waarin Burgemeester en Wethouders allemaal confessionelen waren. Hoewel het handige overzichtswerk ”Het Leidse pluche”, dat alle raadsleden voor het voetlicht haalt, hem daar in 2001 nog in volgt, klopt het niet. Van 1927 tot 1931 was A. L. Reimeringer voor de liberale Vrijheidsbond wethouder. Feitelijk is slechts de interim-periode 1922-1923 een kortstondig confessioneel tijdperk in een stad waarin de socialisten steeds sterker werden. Omdat deze jaartallen niet in de peilingen zijn verwerkt, is een scheef beeld ontstaan. Met deze nieuwe stadsgeschiedenis zal dat nog wel enige tijd in stand blijven, aangezien de schrijver het nog altijd doet met wat hij ruim tien jaar geleden heeft gereconstrueerd.
Titel: Al met al bevat de nieuwe stadsgeschiedenis van Leiden een prachtig uitgegeven overzicht van de geschiedenis van de stad in haar belangrijkste aspecten. Wie meer wil weten van een stad die nationale en zelfs internationale uitstraling heeft en jaarlijks met haar onderwijsinstellingen duizenden nieuwe stadgenoten aantrekt, kan in dit product van de hernieuwde liefde voor stadsgeschiedenis goed terecht.
Titel: