Invloed Westen op ex-Joegoslavië gering
De westerse landen hebben tot augustus 1995 hun eigen invloed op de gebeurtenissen in het uiteenvallende Joegoslavië te hoog ingeschat. De strijdende partijen bleven in hoge mate de loop van de gebeurtenissen bepalen, het Westen en de VN-vredesmacht in een „doormodderscenario” dwingend.
Het NIOD benadrukt in zijn Srebrenica-rapport dat de oorlog in Bosnië (voorjaar 1992) niet werd veroorzaakt door een voortijdige erkenning door de Europese Gemeenschap. Het waren vooral de partijen zelf die op een gewapende confrontatie aanstuurden.
In de daaropvolgende jaren waren het Westen en de Verenigde Naties nauwelijks in staat de gang van zaken op de Balkan duidelijk te sturen, zeker zo lang niet de bereidheid bestond op massale schaal in te grijpen. Dat laatste gebeurde pas in de nazomer van 1995, toen de Bosnische Serviërs in een reactie op een granaataanval op Sarajevo grootschalige NAVO-bombardementen over zich heen kregen.
Tot die tijd was het Westen te vaak blij met een lege dop. Wapenstilstandsakkoorden werden beschouwd als diplomatieke successen, terwijl de strijdende partijen (Bosnische Serviërs, Bosnische Kroaten, moslims) ze beschouwden als „bewust gekozen adempauzes” ter voorbereiding op een volgende ronde van gevechten.
Vredesvoorstellen leken juist eerder de vijandelijkheden aan te wakkeren dan dat er een dempende werking van uitging. De westerse rol beperkte zich hoofdzakelijk tot conflictbeperking en het geven van humanitaire hulp. Die hulp stond echter weer daadkrachtig militair ingrijpen in de weg. Gewapende actie kon immers vredesbesprekingen doorkruisen en zou leiden tot stopzetting van de hulp. In het doormodderscenario werden de ’onpartijdige’ vredestroepen gehaat door Serviërs, Kroaten en moslims.