Vrees dat waarheid over gaswinning in het midden blijft begrijpelijk
Het duurde tot 1977 voordat ook ministers en hun staf krachtens de in 1950 tot stand gekomen Wet op de parlementaire enquête onder ede konden worden gehoord. Oud-minister Jorritsma van Economische Zaken en oud-topambtenaar Verberg van datzelfde departement ervaren komende woensdag wat dat betekent. Zij worden dan aan de tand gevoeld door de parlementaire enquêtecommissie over de Groningse gaswinning.
In het verleden kostten dergelijke verhoren bewindslieden geregeld de kop, al is dat als het goed is nooit het vooropgezette doel. Meer dan een eeuw geleden was dat vooral het verzamelen van informatie teneinde goed uitvoerbare, op de praktijk toegespitste wetgeving tot stand te brengen. Ook daar kwam echter verandering in: de laatste decennia staat bij enquêtes vooral de waarheidsvinding voorop.
De Groningse historicus Wolffram formuleerde de opzet nog iets breder: het gaat om het vinden van de waarheid, het aanwijzen van de boosdoeners en het verbeteren van het overheidsbeleid, schreef hij in 2010.
In hoeverre is zo’n succesvolle afwikkeling voor de gedupeerde Groningers een lonkend perspectief? Onmogelijk is het niet, getuige bijvoorbeeld de enquête over de fraude in de bouw (2002-2003). Daar vond de commissie onder leiding van GroenLinks-politica Vos de waarheid: de staat betaalde miljoenen te veel voor nieuwe wegen, bruggen en tunnels door geheime afspraken tussen aannemers. De zondebokken gingen op de bon: meerdere aannemers werden veroordeeld tot megaboetes. Tot slot werd ook het beleid verbeterd: de aanbestedingsprocedures werden fors aangescherpt.
In de Groninger gasaffaire ligt de waarheid echter al lang op straat: de gaswinning veroorzaakte bevingen en het duurt tergend lang voor de schade van de gedupeerden is hersteld. Ook de oorzaak daarvan is al tijden duidelijk: de invloed van de verantwoordelijke minister (in dit geval die van Economische Zaken) is beperkt.
Om de strategie rond de Groninger gaswinning goed te kunnen bepalen, richtten de staat en de NAM in 1963 een joint-venture op. Zolang het over het verdelen van de gasmiljarden ging, kwamen de partijen er prima uit, maar zodra de vraag naar het schadeherstel aan de orde kwam, verliep het overleg op z’n zachtst gezegd wat moeizamer.
Wiens schuld dat was? Grote kans dat de commissie straks concludeert dat de juridische constructie van 1963 zich gaandeweg ontwikkelde tot een knellend korset. En dat het de opeenvolgende ministers achteraf (te) veel moeite kostte om iets te kunnen betekenen voor de benarde Groningers. Het is zeer de vraag wie in dat verhaal de boosdoeners zijn.
In het ergste geval haalt parlementair historicus Van den Braak straks opnieuw zijn gelijk. Anders dan Wolffram oordeelde hij in 2013 dat bij veel parlementaire enquêtes slechts de rouwverwerking vooropstaat. En dat de waarheid vaak ergens in het midden blijft, hoe pijnlijk dat ook is.