Deel
Romeinen 6:23
„Want de bezoldiging der zonde is de dood, maar de genadegift Gods is het eeuwige leven, door Jezus Christus, onze Heere.”
Op de zondedood volgt de eeuwige dood: „De bezoldiging der zonde is de dood” (Romeinen 6:23). Over deze heeft de tweede dood geen macht (Openbaring 20:6). Uit deze staat worden de uitverkorenen gered door de wedergeboorte. Die staat, waarin zij overgebracht worden, is het geestelijke leven, namelijk de gemeenschap met God. Als God een ziel wederbaart, brengt Hij haar in het licht en doet haar zien dat al haar ellende bestaat in de scheiding van God, Hem ongelijk te zijn, en het verkeren onder Zijn toorn.
Maar heerlijk als de ziel alle heil, vermaak, genoegen en zaligheid in God ziet. Als zij Hem maar heeft tot een verzoend God en in Zijn gemeenschap leeft, en Hem liefheeft en vreest! Naar dat dit klaarder en in een hogere trap is, daarnaar heeft de ziel blijdschap. Door de wedergeboorte leeft Christus in hen (Galaten 2:20), zijn ze één met God (Johannes 17:21), wandelen met God (Genesis 5:22) in het licht van Zijn aangezicht (Psalm 89:16), waarin verzadiging van vreugde is (Psalm 16:11). Het is hun goed nabij God te zijn, en God te hebben tot hun Deel (Psalm 73:26, 28). Hierdoor krijgt God van Zijn kinderen al hun liefde, vrees en gehoorzaamheid, en hun werken worden zo in God gedaan (Johannes 3:29). Dus leven ze door de Geest en wandelen door de Geest (Galaten 5:25).
Wilhelmus à Brakel, predikant te Rotterdam
(”Redelijke Godsdienst”, 1893)