VS schikken bij diefstal joodse schatten
De Verenigde Staten treffen een schikking met overlevenden van de holocaust die beweren dat Amerikaanse militairen zich in de Tweede Wereldoorlog door de nazi’s geconfisqueerde familiebezittingen hebben toegeëigend.
Vertegenwoordigers van de families en het ministerie van Justitie hebben dat maandag aan een rechter in Miami meegedeeld.
Bijzonderheden van de regeling moeten nog worden uitgewerkt. De vorderingen gingen tot 10.000 dollar voor elk van de ongeveer 30.000 Hongaarse joden of hun nabestaanden. Rechter Patricia Seitz gaf de advocaten opdracht uiterlijk 18 februari een uitgewerkte regeling aan haar voor te leggen.
In de nadagen van de oorlog in 1945 stuurden de nazi’s een trein van 24 wagons vol gouden zilveren sieraden en gebruiksvoorwerpen, schilderijen, oosterse tapijten, bont en andere kostbaarheden die van Hongaarse joden waren afgenomen, richting Duitsland. Duitsers, Hongaren en Oostenrijkers haalden onderweg uit de trein wat van hun gading was. Toen Amerikaanse militairen de trein onderschepten, eigenden zij zich de spullen toe voor thuis of op kantoor, aldus een adviescommissie, die nog onder president Bill Clinton werd aangesteld.
Schattingen van de waarde van de bezittingen varieerden tussen de 50 en 120 miljoen dollar. De zaak zat officieel in de doofpot, totdat de presidentiële commissie in 1999 bijzonderheden boven tafel bracht.
Juristen als de New Yorkse hoogleraar Ronald Zweig zeggen dat er veel mythevorming rond de Goudtrein is en dat het Amerikaanse leger juist zijn best gedaan heeft om de inhoud van de trein te beschermen. „Wie zal zich verzetten tegen een genereuze betaling aan overlevenden van de holocaust?” zei Zweig. „Maar die komt voort uit generositeit, niet omdat de Amerikaanse overheid iets verkeerds heeft gedaan.”
Het ministerie van Justitie wilde eerst dat de rechter de claims zou afwijzen omdat de staat niets te verwijten viel, maar vanuit het Congres werd de regering onder druk gezet om toch een schikking te treffen.