Kabinet erkent institutioneel racisme bij de Belastingdienst
Het kabinet heeft erkend dat er bij de Belastingdienst sprake was van institutioneel racisme. Bij die erkenning plaatste staatssecretaris Van Rij (Financiën) een aantal kanttekeningen.
Meerdere bevindingen van accountants- en adviesbureau PwC zijn voorbeelden van institutioneel racisme, schreef Van Rij maandag in een brief aan de Tweede Kamer. Daarmee doelt hij op passages uit aangetroffen handleidingen waaruit blijkt dat iemands nationaliteit bepalend is om als frauderisico te worden aangemerkt.
Het ging niet om een enkele handleiding. Medewerkers van de Belastingdienst leverden op verzoek alle bij hen bekende lijsten aan waarin nationaliteit was gekoppeld aan fraudesignalen: er kwamen 119 bestanden naar boven. Daarvan kregen 39 lijsten het oordeel ”hoog risico”, wat wil zeggen dat de kans groot was dat die onterecht nadelige gevolgen hadden voor burgers.
„De conclusie dat institutioneel racisme heeft kunnen plaatsvinden binnen de Belastingdienst en Toeslagen is uiterst pijnlijk”, aldus Van Rij. Tegelijkertijd plaatst de staatssecretaris in zijn brief een aantal kanttekeningen.
De handleidingen werden gebruikt door een kleine groep analisten. Na een automatische risicoselectie, beoordeelden deze analisten handmatig welke van de overgebleven aangiften inkomstenbelasting in aanmerking kwamen voor extra controle. Van Rij merkt in zijn brief op dat niet vaststaat of het management z’n goedkeuring heeft uitgesproken over de werkwijze die de analisten hanteerden. „De handleidingen zijn opgesteld door de analisten, maar ze hebben geen formele status gehad. Ze zijn niet voorgelegd aan en goedgekeurd door het management”, aldus de staatssecretaris.
Daarbij „is niet eenduidig vast te stellen of de risicobeschrijvingen daadwerkelijk zijn toegepast”, nuanceert Van Rij. Het is volgens hem niet duidelijk welke van de aangetroffen handleidingen wel en niet zijn gebruikt.
Verboden
De staatssecretaris wil ook geen algemene uitspraak doen of er in concrete situaties sprake was van discriminatie. Een verboden onderscheid op basis van nationaliteit moet per geval op basis van de concrete omstandigheden worden vastgesteld. Dat is volgens de staatssecretaris niet mogelijk, mede omdat „niet valt te reconstrueren in hoeverre de handleidingen in de praktijk zijn toegepast.”
Van Rij benadrukt dat risicoselectie bij controles op fraude nodig zal blijven. Daarmee blijft het risico bestaan op verboden discriminatie. Tegelijkertijd is niet elk onderscheid discriminerend; het hangt er vanaf of er een rechtvaardigingsgrond voor is. Daarover gaat de staatssecretaris in gesprek met het College voor de Rechten van de Mens en de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme.
Achter de schermen wordt hard gewerkt aan beleid voor een financiële tegemoetkoming. Daarvoor is van belang dat vaststaat of lijsten daadwerkelijk onterechte gevolgen hebben gehad. Als dat het geval is, zal de staatssecretaris met een „passende oplossing” komen. Verder gaat Van Rij de komende tijd ook aan de slag om het bewustzijn binnen de organisatie te vergroten.