Romans P. C. Hooft-prijswinnaar Grunberg leggen vinger op zere plek
Nog maar net vijftig is hij, maar hij sleepte een grote literaire oeuvreprijs binnen. Arnon Grunberg ontving donderdag de P. C. Hooft-prijs. De schrijver nestelde zich in de Nederlandse boekenwereld om er nooit meer weg te gaan. Zijn werk raakt, al zal het christenen pijn kunnen doen.
”Grotesk”, ”schitterend”, ”waanzinnig humoristisch”. Het regent superlatieven wanneer Arnon Grunberg in 1994 zijn debuutroman ”Blauwe maandagen” uitbrengt. De Nederlandse literaire wereld is blij verrast: dit kon weleens een heel grote schrijver worden.
Nu, bijna dertig jaar later, is Grunberg inderdaad niet meer weg te denken uit de Nederlandse literatuur. Niet alleen omdat hij uitzonderlijk productief is –behalve veertien romans schreef hij ook talloze essays, diverse journalistieke producties en een handvol toneelteksten en poëzie– maar vooral omdat zijn werk een snaar raakt. Grunberg heeft een „immense bijdrage geleverd aan Nederlandse literatuur” aldus de jury van de P. C. Hooft-prijs 2022 in zijn juryrapport. Volgens de jury, die bestaat uit neerlandici en schrijvers, heeft de auteur een geheel eigen romanuniversum gecreëerd. Daarin is hij „obsessief” op zoek naar het liefdevolle in de mens maar „nietsontziend waar het de duistere kanten van het bestaan betreft.”
Wie een willekeurig boek van Grunberg (1971, Amsterdam) openslaat, hoeft niet lang te lezen om te weten dat hij met de gelauwerde schrijver te maken heeft. Grunberg heeft vanaf zijn debuutroman een geheel eigen stijl ontwikkeld. Zijn boeken blinken uit in compacte, sobere zinnen die vol zijn van ingehouden humor. Al eerder leverden zijn romans hem prijzen op: onder meer in 2007, toen de Libris Literatuur Prijs naar zijn roman ”Tirza” ging, in 2002, toen ”De mensheid zij geprezen, Lof der Zotheid” hem de Gouden Uil opleverde en in 2004, toen hij voor ”De asielzoeker” de AKO Literatuurprijs ontving.
Niet alleen qua stijl, ook in de keuze voor zijn personages onderscheidt Grunberg zich ten opzichte van medeschrijvers. Zijn hoofdpersonen zijn mensen die op het eerste gezicht eigenaardige trekken vertonen. Christian Beck uit ”De asielzoeker” staat zijn vrouw toe een asielzoeker in huis te nemen, die zich na verloop van tijd niet alleen het huis maar ook zijn vrouw toe-eigent. Jörgen Hofmeester noemt het buitenlandse vriendje van zijn dochter Tirza in de gelijknamige roman consequent ”Mohammed Atta” (een van de aanslagplegers op de Twin Towers). In ”Onze oom” adopteert de hoofdpersoon een meisje dat hij aantreft in oorlogsgebied, als ‘cadeau’ voor zijn vrouw.
Op het eerste gezicht lijken de personages absurd gedrag te vertonen. Zo ben ik tenminste niet, kan een lezer van Grunbergs werk met een gerust hart denken. Maar niet voor lang. Want vroeg of laat besef je bij het zien van medepassagiers in de trein of metro: zijn personages bestaan echt. Grunberg presenteert zijn personages zonder enige vorm van façade, de lezer kijkt dwars door hen heen. Het lezen van Grunbergs werk is zo een bij tijd en wijle harde confrontatie met jezelf.
Misschien valt dat het meest op bij Grunbergs personages: hun overrompelende menselijkheid. Ze pogen op een ontroerende manier nog iets van hun leven te maken. Het tragische –en tegelijk vaak komische– is dat het hun niet lukt. Zo ploeteren en ploeteren, maar het werk breekt ze vaak bij de handen af. Die tragikomische kant van Grunbergs romans doet denken aan het werk van Willem Frederik Hermans, die in onder meer ”Nooit meer slapen” een mislukte tocht naar Scandinavië beschrijft.
Grunberg weet in de diepste krochten van de menselijke ziel iets van een spiritueel verlangen te vinden. Hoe hij dat doet, is voor een christelijke lezer vaak lastig te verteren. Zo koppelt hij geregeld seksuele handelingen aan een religieuze beleving. Dat gebeurt bijvoorbeeld in ”De asielzoeker”, waar hoofdpersoon Christian Beck een bezoek aan een prostituee ervaart alsof hij aan het bidden is. Ook uitingen van geweld, bijvoorbeeld in ”Tirza”, worden verbonden met een religieuze ervaring. Die twee uitersten –zonde en gebed– zo dicht bij elkaar te brengen, dat doet pijn. Eenzelfde gevoel komt naar boven bij het lezen van de vloeken die zijn werk helaas geregeld ontsieren.
Messias-motief
Religie is sowieso een thema voor de schrijver, die opgroeide op in een Joods nest maar sinds zijn tienerjaren niets meer met het Joodse geloof doet. In ”De joodse messias” voert hij een niet-Joodse jongen op die zich tot het Jodendom bekeert om de Joden te kunnen redden. Hier is het zogenaamde messias-motief te zien: personages die de neiging hebben anderen te redden, die zichzelf als uitverkorene zien, die zich opofferen voor de naaste.
Grunberg gebruikt dat motief veelvuldig. Soms subtiel, dan zit het in een enkel woord ”hout” en ”spijkers” (in ”De asielzoeker”). In ”De joodse messias” is er geen ontkomen aan. Maar ook in zijn recentste roman, ”De dood in Taormina” (een verwijzing naar ”Der Tod in Venedig” van Thomas Mann), voert Grunberg een hoofdpersonage op –voor het eerst een vrouw– dat mensen wil redden. En wat te denken van Samarendra Ambani uit ”De man zonder ziekte”? In alles is hij het tegenbeeld van de Bijbelse Messias, een ”man verzocht in krankheden”. Deze hoofdpersoon mankeert juist helemaal niets.
Behalve religie snijdt Grunberg met graagte maatschappelijke onderwerpen aan in zijn romans. In zijn niet-verhalende werk toont hij zich een kritisch denker, en dat sijpelt duidelijk door in zijn literatuur. In ”Huid en haar”, een roman met overigens voor Grunbergse begrippen uitzonderlijk veel personages, gaat het bijvoorbeeld om de macro-economische wereld van vraag en aanbod waarin alles, dus ook liefde, te koop is. In ”De man zonder ziekte” zoomt Grunberg in op globalisering, ”Bezette gebieden” kraakt een aantal harde noten over de Palestijns-Joodse kwestie.
Grunberg heeft weleens de kritiek gekregen dat zijn plotten niet sterk zijn. Zeker in zijn vroege romans schrijft hij na de ontknoping soms lang door, waardoor de laatste hoofdstukken lastig door te komen zijn. In later werk is hij bondiger en weet hij beter wanneer te stoppen. Niet voor niks werd over ”De man zonder ziekte” gezegd dat het soms „de spanning van een thriller” heeft.
In de Nederlandse literaire wereld is Grunberg een stem geworden die niet valt te negeren. Zijn boeken zijn niet licht verteerbaar. Hij doorziet de mens tot op het bot en spaart hem niet. Geen personage komt er echt goed vanaf. Uit Grunbergs romans spreekt: de mens is door en door slecht. Zelfs de beste bedoelingen zijn uiteindelijk op zichzelf gericht. En elk succesje loopt uiteindelijk uit op falen. Al zijn romans ademen de zinloosheid van het bestaan.
Toch is er ook troost in Grunbergs oeuvre te vinden, voor wie goed zoekt. Want ze zijn er wel degelijk: de kleine momenten van menselijkheid. Beck die in ”De asielzoeker” zijn zieke vrouw verzorgt –nog los van het liefkozende „vogel” waarmee hij haar aanspreekt–, de liefde waarmee Otto Kadoke in ”Moedervlekken” en ”Bezette gebieden” voor zijn moeder zorgt. Troost is er ook te vinden voor de lezer die zich een beetje in Grunbergs personages herkent. Wie faalt er niet, wie voelt zich niet eens een vreemde tussen alle anderen? Door te grimassen om de mislukking van een ander wordt ons eigen falen minder zwaar.
Maar als dat alle troost is die er is, blijft het mager. De lezer van Grunbergs werk komt niet verder dan een grondige analyse van het menselijk bestaan. Dat schiet aan alle kanten tekort, maar een oplossing komt er niet. Dat past ook niet binnen Grunbergs atheïstisch universum. Het is een ”afgrond zonder vangnet”, analyseerde hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde Yra van Dijk in 2018. Na de diagnose van de ziel ligt geen behandeling in het verschiet. Of het moet acceptatie van het onvermogen zijn. Maar dat leidt uiteindelijk niet tot verlossing, een notie waar het christendom vol van is. Een christen die Grunberg leest, weet: er is meer.
Pseudoniem
Grunberg heeft onmiskenbaar grote literaire kwaliteiten. Hij is ongeëvenaard in het bedenken van zinnen die blijven haken. „Wie voor mensen bouwt, moet altijd ook voor het menselijk afval bouwen” (”De man zonder ziekte”); „Mijn vader had van die broekjes die ook wc waren” (”Blauwe maandagen”); „En daarna heb ik hem gesnoeid, als een fruitboom” (”Tirza”). Op zijn stijl is zelfs wetenschappelijk onderzoek losgelaten. Tegelijk met de romans van Grunberg verschenen er namelijk werken onder de naam Marek van der Jagt, die verdacht veel op het werk van Grunberg leken – en ook in de prijzen vielen. Uit onderzoek van een universiteit in Rome bleek in 2002 dat Grunberg inderdaad de auteur van de romans moest zijn. De computer vergeleek teksten van Van der Jagt en Grunberg op woordkeuze en het gebruik van leestekens.
Grunberg is een veelschrijver. Hij boort lastige thema’s aan en spaart daarbij zichzelf niet. De P. C. Hooft-prijs krijgt hij voor zijn romanoeuvre. Dat oeuvre maakt indruk, maar kan tegelijkertijd als kwetsend worden ervaren. Zeker voor wie de Naam van God heilig is.