Kijken naar jezelf door de bril van Aaltje
Wat zou de mensen van vroeger opvallen aan de Nederlandse eetgewoonten van nu? Misschien wel het feit dat bijna niemand nog bidt voor de maaltijd – terwijl we toch haast religieus met ons eten omgaan.
Het is mijn vak om regelmatig bezig te zijn met het verleden. Ik lees boeken en brieven uit de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw, ik bezoek kerken en kastelen, ik probeer me zo goed mogelijk voor te stellen hoe het leven geweest moet zijn voor de mensen uit die tijd. Maar soms bewandel ik, onbedoeld, ineens de omgekeerde weg. Dan kijk ik voor een moment naar mijn eigen tijd met de vreemde ogen van het verleden.
Stel dat de mensen van drie of vier eeuwen geleden voor één dag in onze wereld konden rondkijken, wat zouden ze dan zien? Eindeloos veel auto’s en fietsen in een dichtgeslibd land? Massa’s mensen in rare, hoge, blokkendozen van gebouwen, de hele dag starend naar onbegrijpelijke apparaatjes? Straten en pleinen met overvolle terrassen midden op de dag –alsof niemand hoeft te werken–, waar allerlei verschillende talen klinken en onherkenbaar voedsel achteloos naar binnen wordt geschoven, zonder dat iemand er nog voor bidt of dankt?
Het hangt er natuurlijk wel vanaf wíéns ogen je leent. Door de bril van iemand als de theoloog en dichter Jacobus Revius zie je totaal andere dingen dan wanneer je kijkt met de ogen van de boerin Aaltje van Rijckhuijsen.
Als Revius in onze wereld zou rondlopen, zou hij wellicht treuren over de lege, tot restaurant omgebouwde kerken. Hij zou zich zorgen maken over het gebrek aan geloof, gebed en concentratie bij de mensen. Hij zou een woedend pamflet willen schrijven tegen de ikgerichtheid en het consumentisme van onze maatschappij en zich opwinden over de liturgie in menige kerkdienst. Maar hij zou misschien ook wel opgetogen zijn over alle mogelijkheden van het internet, want nergens had hij tijdens zijn leven meer plezier in dan in studeren en informatie verzamelen.
Intussen zou Aaltje –opgewekter en praktischer van aard– naar andere dingen kijken. Zij zou allereerst ontzettend dankbaar zijn voor de aanwezigheid van wasmachines, stofzuigers, trekkers en landbouwmachines: wonderbaarlijk hoeveel uren wassen, schrobben en dweilen, ploegen en maaien je daarmee bespaart. Ze zou zich verheugen over de talloze kant-en-klare producten in de winkels – nooit meer het werk aan de maaltijd hoeven beginnen met zelf bonen plukken, brood bakken of worst maken van een net geslacht varken. En ze zou zich verwonderen over de kleine gezinnen en wellicht wat bevreemd kijken naar de hedendaagse opvoedcultuur. In haar tijd werd er minder overlegd en meer directief opgevoed.
Denkbeeldige bril
Het is een spel dat ik graag speel. Elke keer de denkbeeldige bril van iemand anders opzetten – en je ontdekt je eigen wereld helemaal opnieuw. Je ziet verschillen tussen de boeken in heden en verleden, verschillen in geloofsbeleving, verschillen in idealen, verschillen in mensbeeld. Daar kun je hele beschouwingen aan wijden. Maar vaak is het nóg inzichtgevender om niet louter naar de ideeën van mensen te kijken, maar naar het menselijke gedrag in de praktijk. Bijvoorbeeld op het gebied van eten, want eetcultuur zegt veel over een tijd. De grote thema’s worden erin zichtbaar: de strijd over dierenrechten, de cultuurkloof tussen stad en platteland, de secularisatie, de obsessie met het gezonde lichaam.
Wat zou de mensen van vroeger allereerst opvallen aan de Nederlanders van nu? Misschien wel dat we zo moralistisch met eten bezig zijn. We zijn gemiddeld groter en dikker dan de mensen van vroeger, er is voedsel in een ongelooflijke overvloed, maar veel mensen hebben tegelijkertijd een moeilijke verhouding met eten. Er zijn bijna religieuze leefregels waarvan iedereen de waarde erkent: gezond leven, niet te veel eten, sterk zijn en niet voor verleidingen bezwijken, zeer matig zijn met suiker, vlees en alcohol. Maar menigeen worstelt ook om zich daaraan te houden.
Veel mensen zoeken hun heil bij een of ander dieet. Maar inmiddels is er ook een nieuwe trend: jezelf accepteren zoals je bent, zelfs als je wat meer weegt dan gemiddeld – wie dat anders ziet, is immers bezig met ”fatshaming”. De nieuwe bedrijfjes van lifestylecoaches (mensen die er hun beroep van maken om anderen te begeleiden bij het ”gezonde leven”) schieten als paddenstoelen uit de grond, en de zelfhulpboeken over ”gezond en gelukkig leven” zijn niet aan te slepen.
Aaltje van Rijckhuijsen zou dat alles met verbazing aanzien, en ze zou in de spiegel van haar eigen tijd onmiddellijk het probleem kunnen aanwijzen. Al die kant-en-klare snacks lagen toen eenvoudig niet voor het grijpen. Wie als boerin eens iets lekkers wilde, moest eerst zelf taart of koek gaan bakken, worst of kaas maken, aardbeien plukken, jam maken of appelmoes koken. Vergelijk dat met onze (stedelijke) cultuur van uit eten gaan, eten laten bezorgen, dag en nacht snacks kunnen gaan halen, en in de winkels kunnen kiezen uit honderd soorten snoep, koek en frisdrank. Producten van over de hele wereld. Drie soorten pindakaas, vijf soorten boter, twintig soorten chocola en vijftig soorten kaas.
Wat iemand uit het verleden verder zou opvallen? Dat de grootstedelijke elite gaat voor vegetarisch of veganistisch, voor hippe modeproducten als avocado’s, chiazaad, edamameboontjes en amandelmelk, voor multiculturele restaurants (Japans, Thais, Turks, Argentijns, hoe diverser en inclusiever, hoe beter). Mensen uit die elitebubbel zijn soms zelfs geneigd te denken dat bijna niemand nog vlees eet – maar niets is minder waar. In de minder rijke wijken en op het platteland worden bij de barbecue nog altijd grote hoeveelheden vlees weggewerkt, en snacks uit de diepvries blijken populairder (en goedkoper) dan verse groenten of fruit.
De rijken eten geen vlees en de armen wél – vanuit historisch perspectief is dat de wereld op z’n kop. Het wordt tijd dat ik de bril van Aaltje afzet.
Enny de Bruijn is schrijver en parttime RD-redacteur.