Leren genieten zonder gehechtheid
Titel:
”Wie is er bang voor de dood?”
Auteur: Patricia de Martelaere
Uitgeverij: Titus Brandsma Instituut/Valkof Pers, Nijmegen, 2001
ISBN 90 5625 111 2
Pagina’s: 24
Prijs: € 7,95. „Geloof is misschien (…) het leren gebruiken van een kracht die men al heeft, maar die enkel benut kan worden door een radicale wijziging van de gewone, behoudsgezinde levenshouding. Geloof moet je leren, zoals je moet leren zwemmen.”
Deze gedachte over geloof (in algemene zin) is te vinden in de Titus Brandsma-lezing 2001 ”Wie is er bang voor de dood?”, uitgesproken door Patricia de Martelaere. Als hoogleraar doceert zij hedendaagse wijsbegeerte en wijsgerige antropologie aan de Katholieke Universiteit van Brussel en taalfilosofie aan de Universiteit van Leuven.
Van iemand die succes heeft, zegt men wel eens dat hij ”er is”. Maar, vraagt De Martelaere, kan men een dergelijk oordeel niet beter opschorten tot iemands levenseinde? Of is het zelfs zo dat de dood ieder tot verliezer maakt? Kan een leven, in het licht van de dood, ooit succesvol of gelukkig worden genoemd? Geluk is doorgaans voorwaardelijk. Er is een zekere afhankelijkheid van materiële goederen of van personen. Het wegvallen daarvan doet het geluk wankelen. Toch is er ook het onvoorwaardelijk geluk van de levenskunst, het vermogen van het leven te genieten, los van de omstandigheden, en zelfs bij tegenspoed. Het gaat hier om het verzaken als innerlijke houding in de zin van een genieten zonder gehechtheid (vergelijk het bijbelse bezitten als niet-bezittende). Sommige mensen bezitten dit vermogen van nature, anderen verwerven het moeizaam, weer anderen leren het nooit.
Volgens een taoïstische regel behoort een rijke te genieten van zijn rijkdom en een arme van zijn armoede, zonder respectievelijk valse schaamte of wrok. De Martelaere verstaat deze regel als: noch rijkdom, noch armoede mogen een obstakel zijn voor de levenskunst. Een rijke die niet in staat is te genieten, maakt grote kans het als arme ook niet te kunnen. Zij vraagt waarom mensen zouden streven naar een toestand van verzaking of onthechtheid. Het antwoord is, paradoxaal genoeg, dat zij daar alleen maar wel bij kunnen varen. Verzaken aan eigenbelang is in ons eigen belang: we zullen minder krampachtig zijn in onze strevingen en minder lijden onder onze mislukkingen. Misschien zijn we dan een tikkeltje beter voorbereid op het lijden van grote verliezen.
Mensen zijn bang voor de dood, maar kunnen er ook naar verlangen. Alle religies gaan op de een of andere manier uit van dat verlangen. De Martelaere veronderstelt dat vrees en verlangen voortkomen uit twee verschillende onderdelen van onszelf, namelijk dat ene dat met de dood vernietigd wordt en het andere dat eeuwig voortbestaat. Zij wijst daarbij op twee stemmen in Christus tijdens zijn strijd in Gethsemané, die van Zijn aardse bewustzijn („laat deze drinkbeker aan Mij voorbijgaan”) en die van de kracht van de geest („niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede”). Is dit correct? De strijd van Christus, door de schrijfster „Zoon van God” genoemd, was verbonden met de verzoening, en kan daarom toch niet als voorbeeld van louter menselijke doodsangst worden verstaan?
Zoekend
Bij haar uiteenzetting over de tweede stem -”de kracht van de geest”- gaat zij zoekend haar weg. Regelmatig valt het woord „misschien.” Zij eindigt met: „De boodschap is: meegaan met de stroom, de stroom van het leven of die van de dood. Wat bang is voor de dood is hetzelfde in ons wat in het zwembad de kant niet durft los te laten. De ’ziel’ -zouden we misschien kunnen zeggen- is dat wat wil loslaten. Daarom verlangt ze misschien wel naar de weidse bandeloosheid van de dood.” Zij verstaat geloof als een vorm van loslaten, gebaseerd op „een volkomen redelijke en praktische beslissing…” Het christelijk geloof is als gave van God een andere hoedanigheid. Deze lezing van De Martelaere is verrijkend, mits corrigerend verstaan vanuit bijbels perspectief.