Cultuur & boeken

Veranderende mensbeelden in de filosofie

Titel:

Drs. C. van Putten
9 April 2002 15:37Gewijzigd op 13 November 2020 23:30

”Mensbeelden uit de geschiedenis van de filosofie”
Auteur: Alfred Denker (red.)
Uitgeverij: Damon, Budel, 2001
ISBN 90 5573 185 4
Pagina’s: 128
Prijs: € 13,57. „Wat voor filosofie men kiest, is eerst en vooral afhankelijk van wat voor een mens men is.” Deze uitspraak van de Duitse filosoof Fichte wil zeggen dat de leer en het leven van de filosoof soms nauw met elkaar verweven zijn. Dit was zeker bij Fichte het geval, maar ook van tal van andere denkers uit de geschiedenis geldt de uitspraak dat het mensbeeld dat zij verkondigden veel zegt over henzelf en de tijd waarin zij leefden.

In acht boeiende essays geeft Alfred Denker inzicht in de verschillende visies op de mens in de geschiedenis van de filosofie door de eeuwen heen.

Voor de oude Griek Aristoteles was het bereiken van het goede leven door de ontplooiing van de redelijke en morele deugden het hoogste doel van de mens. Het vinden van het geluk was vooral een oefening in morele volmaaktheid door het vormen van goede eigenschappen. Daarom wordt zijn ethiek ook een deugdethiek genoemd. De christenen namen deze opvatting over, maar voegden eraan toe dat het goede leven pas gerealiseerd is in de verbondenheid van de mens met God.

In de Renaissance veranderde de visie op de mens en zijn bestemming. Pico Della Mirandola schreef in zijn beroemde geschrift ”Over de waardigheid van de mens” dat God aan Adam diens vrije wil tot een eigen natuur en taak heeft gegeven. Niet meer een vast en vooropgesteld doel was het waar de mens in zijn morele ontwikkeling naar moest streven, maar de vrijheid zelf werd het doel van het menselijk bestaan.

Op dat moment was de geest uit de fles. Ook al begon dit humanisme binnen een christelijke context en erkenden de humanisten dat de mens de vrijheid van God gekregen had, enkele eeuwen later benadrukten de denkers van de Verlichting dat de mens zelfstandig moest durven denken en dat autonomie de bestemming van de mens is. Het vertrouwen in de rede komt tot uiting in Fichtes opvatting dat alles om het zichzelf bepalende ”ik” van de mens draait.

Gods bestaan is uiteindelijk gereduceerd tot niet meer dan een idee. Hij moet er zijn voor de zedelijke ordening van de wereld. En aangezien de zedelijkheid gaat over hoe dingen moeten zijn en niet zoals de dingen werkelijk zijn, is ook God niet meer dan een ideaal.

Het vertrouwen in de rede en het grote humanistische ideaal hielden uiteindelijk geen stand. Schopenhauer was een van de filosofen die de nadruk leggen niet op de grootheid van de mens, maar op zijn ellendigheid. Dit ongeëvenaarde pessimisme had niet zo’n hoge dunk van de mens en zijn redelijke vermogens. De verlossing van begeren en willen is het hoogste goed dat de mens moet bereiken, want het lijden van de mens komt voort uit dit willen en begeren. De filosofie biedt echter geen verlichting, zij maakt enkel duidelijk waarom wij lijden. Zijn filosofie is eerder boeddhistisch dan dat het nog in verbinding staat met de christelijke traditie.

In de twintigste eeuw waren het vooral Heidegger en Scheler die grote invloed hadden. Niet alleen de vele mogelijkheden maar ook de vele beperkingen van de mens -zijn eindigheid en historiciteit- komen centraal te staan.

Tot slot wordt het denken over man en vrouw door de opkomst van het feminisme onderwerp in de filosofie. Zo eindigt het boek na acht boeiende essays over mensbeelden uit de geschiedenis. Het is een toegankelijke en gevarieerde inleiding in de filosofische antropologie.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer