Vrouwen in de Reformatietijd
Titel:
”Nonnen, Prophetinnen, Kirchenmütter. Kirchen- und frömmigkeitsgeschichtliche Studien zu Frauen der Reformationszeit”
Auteur: Martin H. Jung
Uitgeverij: Evangelische Verlagsanstalt, Leipzig, 2002
ISBN 3 374 01958 7
Pagina’s: 235
Prijs: € 28,00. Nog niet zo lang geleden bladerde ik in de bibliotheek een aantal tijdschriften over vrouwengeschiedenis door. Mijn ergernis nam toe bij elke bladzijde die ik omsloeg. Wat een feministisch gebazel! Het vrouwelijke geslacht zou altijd (bewust) zijn onderdrukt door mannelijke machtsconcentraties. Niet in het minst binnen en vanuit de gevestigde kerken. Hoog tijd dus voor een feministische revolutie. Een recent verschenen studie over vrouwen ten tijde van de Reformatie laat een milder geluid horen.
Vrouwengeschiedenis is een relatief jonge tak van de wetenschap, die opkwam na de tweede feministische golf. In de eerste drie decennia was ze vooral de stiel van onbesuisde dolle Mina’s. Hun ideologische agenda was duidelijk: „Wij strijden voor de bevrijding van de vrouw.” In de theologie kwam toen de subdiscipline ”Vrouwenstudies Theologie” op. De ideologie was precies eender. Ook kerkhistorici -vrouwen natuurlijk- begonnen zich er mee te bemoeien. Calvijns visie op de christelijke vrijheid spanden ze voor hun feministische karretje.
Sinds een jaar of twintig is de feministische kerkgeschiedenis uit haar roes ontwaakt. De winst die dat heeft opgeleverd, is groot. Want we waren er natuurlijk al langer achter dat Grote Mannen-geschiedenis vaak slechts de crème de la crème van de samenleving beschrijft.
Kloosters
Deze vorm van geschiedschrijving, zonder verborgen ideologische agenda’s, opent nieuwe perspectieven op het verleden. Een prachtig staaltje daarvan is het in 1997 verschenen -dikke- boek ”Met en zonder lauwerkrans”, over schrijvende vrouwen in de Nederlandse letterkunde van 1550-1850.
Een ander mooi voorbeeld is de onlangs verschenen studie van Martin H. Jung, hoogleraar kerkgeschiedenis in Bazel, met de titel ”Nonnen, Prophetinnen, Kirchenmütter. Kirchen- und frömmigkeitsgeschichtliche Studien zu Frauen der Reformationszeit”. Eerder, in 1998, schreef de auteur al een boekje over ”Frauen des Pietismus”.
Voor zijn nieuwe studie bundelde Jung negen essays over vrouwen in de Reformatietijd. Zelf ziet hij zijn boek als een bescheiden aanzet tot verdere studie. Voordeel van zijn thematische aanpak is dat hierdoor de biografische beperking wordt overschreden. Een nadeel is dat er nogal veel doublures in het boek voorkomen.
De bestudeerde vrouwen behoorden allen tot de confessionele reformatie in Duitsland. Dat houdt een duidelijke beperking in, temeer als we bedenken dat zij in de radicale reformatie een grotere stem in het kapittel hadden.Opvallend is dat het juist voor reformatorische vrouwen in de zestiende eeuw niet op voorhand duidelijk was dat de kloosters afgeschaft moesten worden. Verschillende tot de Reformatie bekeerde nonnen hebben zich over die vraag gebogen, en kwamen tot verschillende antwoorden. Hun argumentatie was niet sekse-specifiek, maar theologisch en religieus.
Bekende ”kerkmoeders”, zoals Katharina von Bora, Argula von Grumbach en Katharina Zell deden mee aan de theologische debatten. Er waren echter ook minder hooggeplaatste -ofwel: niet met grote reformatoren getrouwde- vrouwen, die in geschrifte uiting gaven aan hun religieus gevoelen. Meestal werd er zonder laatdunkendheid naar hen geluisterd.
Ambt
De Reformatie gaf de huisvrouw en -moeder weer een gewaardeerde plaats. In de ogen van Jung was de notie van het priesterschap aller gelovigen er de oorzaak van dat er een bepaalde vorm van emancipatie van de vrouw plaatshad. Maar de theologen waren natuurlijk te zeer kinderen van hun tijd om die ten volle gestalte te geven.
En dan waren er nog de altijd geldende geboden van Paulus. Argula von Grumbach worstelde lange tijd met het paulinische „Die weyber sollen schweygen.” Nu bekleedde ze wel geen kerkelijk ambt, maar vroeg zich toch af of ze zich in publieke debatten mocht mengen. Jezus’ gebod om Hem voor de mensen te belijden, gaf uiteindelijk de doorslag. Katharina Zell, de vrouw van een Straatsburgse reformator, legde tegenstanders het zwijgen op met Galaten 3: „Jn Christo ist weder man nach weyb.”
Jung besteedt uitvoerig aandacht aan deze Katharina. Haar schriftelijke nalatenschap kan gemakkelijk concurreren met die van verschillende zestiende-eeuwse theologen. Ze vergeleek zichzelf eens met de ezelin van Bileam. Als die valse profeet nu al luisterde naar een ezelin, hoeveel te meer zouden christenen dan dienen te luisteren naar de stem van een vrouw! De plaats van de vrouw in de reformatorische ambtstheologie wordt in dit boek niet afzonderlijk tot thema gemaakt. Als vervolgstudie zou dat zeker de moeite waard zijn.