„Wat ik zie in de natuur, beleef ik samen met God”
Al een halve eeuw volgt bioloog Wim Schipper het wel en wee van de kiekendief. Hij geniet intens van wat hij ziet en hoort, en ondergaat dat als „een geloofservaring. Ik zie in veel dingen in de natuur Gods grootheid.”
Beheerst pakt Wim Schipper (77) in de kijkhut midden in de Oostvaardersplassen zijn spullen uit: een verrekijker, de telescoop op statief, een fotocamera met telelens en zijn tas met documentatie. De ruimte is beperkt, ook in de hoogte. Gebukt opent hij de luikjes die uitzicht bieden over het moeras waarin de bruine kiekendieven huizen.
„Trek wat warms aan”, had de bioloog vooraf gewaarschuwd. De oostenwind die door de schuilhut trekt, bewijst zijn gelijk. Op acht meter hoogte trekt de kou ook op een zonnige lentedag in de ledematen. Aan de overkant van de sloot ligt ontoegankelijk rietland met wilgenbosjes als eilandjes in een zee van wuivende stengels.
Schipper studeerde eind jaren zestig af en promoveerde in 1978 met een proefschrift over de wijze waarop de bruine, de blauwe en de grauwe kiekendief in één gebied samenleven. „Aanvankelijk voelde ik er niets voor, ik wilde iets doen met maatschappelijke betekenis.” Dat veranderde toen Schipper zich realiseerde hoe slecht roofvogels er indertijd voor stonden. „We moesten ze beschermen en uitzoeken hoe we dat moesten vormgeven.”
Na het schrijven van zijn proefschrift belandde Schipper in het onderwijs. In de vrije tijd die hem als vader van vijf restte, bleef hij als ontspanning kiekendieven observeren. „Ze zijn lichter en ranker dan de buizerd.” Terwijl hij vertelt, dwalen zijn ogen over de rietvelden. „Kijk dat vrouwtje zoekt nestmateriaal”, onderbreekt hij zichzelf. „Ze landt schuin in het riet. Doelbewust gaat ze naar haar nest. Ze laat zich recht naar beneden zakken.”
Kaartjes
Met een op een gradenboog gemonteerd vizier meet Schipper de hoek met de communicatietoren in Lelystad. Hij noteert de afstand vanaf de hut. Ten overvloede maakt hij schetsjes van de wilgenbosjes in de buurt en noteert ”108/350”. Het nest ligt op 108 graden van de toren, 350 meter van de hut. Voor Staatsbosbeheer stelt hij zo kaartjes samen met de positie van de nesten van de vijftig tot zeventig paartjes die hier broeden. Tussen half maart en begin augustus bezoekt hij daarvoor ongeveer elke tien dagen het Natura 2000-gebied.
De nesten liggen minstens honderd meter uit elkaar. Het broedterritorium kan afgebakend zijn door een slootje en wie daar overheen vliegt krijgt het aan de stok met de bewoners. „De wijfjes in de Oostvaardersplassen komen eerder terug uit het overwinteringsgebied dan de mannetjes en beginnen vaak meerdere nesten. De reden waarom blijft gissen. We kunnen de vogels niet in het hart kijken.” Het is half april geweest en dat betekent dat het tijd wordt om eieren te leggen. Schipper tuurt door zijn verrekijker naar een mannetje op een paal. „Opvallend getekend, veel wit.” Zoiets helpt de dieren uit elkaar te houden, zoals er eerder één was met een lam pootje —„een succesvol jager”– en één die permanent een slagpen miste.
Schipper vermoedt dat het opvallende mannetje er twee wijfjes en twee nesten op na houdt. „Je hebt er elk jaar wel zo’n geval bij.” Kiekendieven kunnen wel twintig jaar worden, maar halen dat zelden. De jaarlijkse trek naar het zuiden maakt veel slachtoffers: er wordt op ze gejaagd of ze botsen met hoogspanningskabels of windmolens. „Daarom is het zo jammer dat het broedsucces hier in de polder vaak beperkt is tot twee jongen. Elders komen er soms wel vier à vijf.”
Vossen
Schipper observeert de vogels al ruim een halve eeuw en signaleert dat hier in de jaren zeventig nog geen haviken of vossen waren. Zuidelijk Flevoland was toen net drooggelegd. De rovers zorgen er ook voor dat hier nauwelijks fazanten zijn, meent hij. Soms zijn er ook te weinig veldmuizen om de jongen te voeden.
De wijfjes jagen het liefst rondom hun nest, de mannetjes vliegen rustig tien kilometer als ze dichterbij geen watervogels kunnen verschalken. „Een eendje van honderd of tweehonderd gram is een betere prooi dan een muisje van enkele tientallen grammen.” De bruine kiekendief eet daarnaast geregeld aas.
De fascinatie voor vogels die Schipper als scholier ontwikkelde, heeft hem nooit verlaten. Onderweg zet hij de auto bij herhaling stil om een vogeltje te identificeren. „Ja, een kneu.” De natuur was voor hem studieobject en een plaats om tot rust te komen, maar levert hem ook geloofservaringen op. „Telkens vraag ik me af: Wat laat God mij zien vandaag?”