Veelzijdige dominee uit Vlaardingen
Titel:
”Verzamelde Werken, 1917-1919”
Auteur: K. Schilder; bezorgd door drs. W. van der Schee
Uitgeverij: De Vuurbaak, Barneveld, 2004; 488 blz.
ISBN 90 5560 275 2
Pagina’s: € 45,-. Een veelzijdige, sprankelende auteur, met een brede belangstelling voor kerk en cultuur. Zo komt de jonge predikant K. Schilder over in zijn Vlaardingse periode. Diverse onderwerpen passeren de revue, zoals spiritisme, darbisme, de wens van een nieuwe bijbelvertaling, de opkomende bijbelkritiek en zijn kritiek op de ”ultra-gereformeerden”.
In het nieuwe deel van de Verzamelde Werken zijn de publicaties van Schilder opgenomen uit de tijd van zijn predikantschap te Vlaardingen (1916-1919). De teksten, merendeels afkomstig uit de Gereformeerde Kerkbode van Vlaardingen, geven inzicht in de wijze waarop Schilder als jong predikant zijn eigen weg zocht in de kerkelijke en theologische wereld, en dat alles midden in de Eerste Wereldoorlog. Het „schreiende leer der wereld”, „het ontzettende werelddrama, dat voor onze oogen door de krimpende menschheid afgespeeld wordt”, vraagt christelijk medelijden, echte betrokkenheid en levensernst. Schilder heeft de gebeurtenissen rond de grote oorlog gezien als iets van de antichrist, als de grote verdrukking. Hij schrijft: „Onze wereld is moegeleefd. Geen wonder: want ze leeft uit eigen kracht.”
Bijbelkritiek
Uitvoerig zijn Schilders beschouwingen over bijbelkritiek en bijbelgeloof. We kunnen volgens Schilder niet bewijzen dat een in schriftvorm tot ons gekomen Godsopenbaring waarlijk goddelijk is; gelukkig niet zelfs, zegt hij. Want al wat goddelijk is in oorsprong en karakter staat boven de rede en is alleen zaak van geloof. Maar een redelijk mens mag wel degelijk geloven in het bestaan van een schriftelijke godsopenbaring die goddelijk en dus onfeilbaar is. Schilder had ook in zijn tijd met het volgende te maken: „Tegenwoordig wordt den bijbel van alles en nog wat verweten. En nietwaar, wie slaan wil, kan gauw genoeg een stok vinden. In onzen tijd is het in de mode, telkens weer met dezelfde bezwaren te komen” (129).
Zo spreekt Schilder van „het in onzen tijd zoo fel aangevochten scheppingsverhaal.” Als wij de Bijbel verdedigen tegen de aanvallen zal van de uitkomst van die poging ons geloof niet afhangen. „Ook al zouden er vragen overblijven, die niet beantwoord kunnen worden, dit kan het geloof niet schokken.” (130). Ook kernachtig; „Wie den heelen bijbel niet meer vertrouwt, kan den halven bijbel ook niet gelooven. Alles of niets!” (154).
Schilder gaat verder in op de zogenaamde tegenstrijdigheden in de Bijbel, een prachtexcuus voor het ongeloof. Het is met de Bijbel gegaan als met Jezus Christus Zelf. „Toen het niet gelukte, Jezus’ groote gedachten, zijn grondstellingen, zijn hoofdleeringen te bestrijden, toen ging men peuteren aan ’n enkel woordje, een enkelen zin” (337). Hij ziet er kwaadwilligheid in. Heel vaak hangt alles af van hoe men zien wíl, hoe men de Bijbel lezen wíl.
Eigen taal
Opvallend is zijn keuze voor een nieuwe bijbelvertaling. De wens daartoe is zelfs een goed teken, ze bewijst dat de Bijbel nog steeds in het middelpunt van het geestesleven van zijn dagen staat. „Een boek, dat verouderd is, en nabij de verdwijning, wordt niet opnieuw vertaald” (294). Het verzet tegen een nieuwe vertaling werkt volgens Schilder de vijand van de kerk in de hand. We mogen niet tevreden zijn met een vertaling omdat we er eenmaal aan gewend zijn. „Wij hebben den bijbel niet van God gekregen om hem in behaaglijke zelfzucht voor ons zelf en geen mensch ander bruikbaar te maken. Breng Gods Woord aan het kind der eeuw in zijn éígen taal! Als de bijbel nog steken moet in het gewaad van voor 300 jaar, loopt gij dan ook in het costuum van de Dordtsche vaderen! Zijt gij meer waard dan de bijbel?” (296). In de Statenvertaling zijn er volgens Schilder veel plaatsen die „absoluut verkeerd weergegeven” zijn, maar daarnaast zijn er ook vele plaatsen die „nu niet meer begrepen worden, omdat de gekozen woorden zelf verouderd zijn” (301).
Hij kan ook regelmatig in de Vlaardingse periode de zogenaamde bevindelijken kritiseren. Hij keert zich tegen de gewoonte om met de verborgen raad Gods te rekenen. „Voor ons is het genoeg, te vernemen, dat deze zonde juist in den kring van de gemeente zich voordoet” (56). Zo legt hij de vinger bij het niet deelnemen aan het avondmaal. In een week van voorbereiding schrijft hij: „Er zullen wel weer menschen zijn, die voornemens zijn, níét Christus’ dood te verkondigen aan zijn disch en dan ook maar óf niet ter kerk te komen óf ergens elders te gaan, waar ze niet behooren. In alle liefde zou ik hun willen vragen, of ze dat voor God nog langer durven verantwoorden?” (205).
Hij ziet parallellen tussen de „ultra-gereformeerde” en vrijzinnige richting: in beide gevallen hangt volgens hem de prediker de preek op aan een tekst. „Een tekst als waarborg en kenmerk van orthodoxie; maar geen verkondiging van het Woord, geen prediking van den tekst zelf. En in zoo’n geval geef ik de voorkeur aan den moderne: die is tenminste eerlijk en dekt zich niet onder onwaren schijn” (212). Hij kritiseert de mensen die vinden dat de dominee de weg naar de hemel zo „gemakkelijk” voorstelt. Hij hoorde van een man die „stik-onbekeerd” was (wie verklaart me dat vreemde woord? vraagt hij zich vertwijfeld af), maar die op zijn sterfbed een ’tekst’ had gekregen en zo ten hemel is gegaan. „Zulk een ’weg’ is makkelijker, dan de lichtste dominee ooit zeggen durft” (214), zo luidt het commentaar van Schilder. Hij komt deze denkhouding vooral tegen bij de ”vrij-gereformeerde gemeenten”, zo blijkt uit de bundel. Het zijn mensen die volgens Schilder de lijdelijkheid preken, de absolute onmacht, terwijl voor het amen nog eventjes de wens geuit wordt „dat het je nog eens mocht komen te staan te gebeuren, dat je nog ereis daarvan komt verlost te worden.” Hij vindt dat deze mensen de naam gereformeerd niet mogen dragen.
De hel
Schilders later bekende werk ”Wat is de hel?” is in eerste aanzet ook opgenomen. Een actueel onderwerp, gezien de recente discussie in CV.Koers. De hel onderstelt de zonde, schrijft Schilder, waarbij de verscheidenheid van de straf wortelt in de verscheidenheid van de zonde. Ook in de hel geldt dat God de mensen niet van harte plaagt. Paradoxaal zegt Schilder dat de barmhartigheid Gods niet blijft staan voor de deur der hel. „Daar worden er ook, naar Jezus’ woord, met wéínige slagen geslagen.” De meerdere of mindere bekendheid met de heilsweg is bepalend voor de zwaarte van de straf.
Maar Schilder wijst dan ook de uitweg om de hel te ontgaan. God is niet als de satan, die bij Goethe een ondertekening met bloed eist van het contract dat Faust met hem aangaat. „Er is liéfde, die siddert, ook in de aankondiging der hel, goddelijke liefde, die niet vertreden wil worden.” Daarom is de verkondiging van de hel in de Schrift nooit gescheiden van de prediking der verzoening. „Wie de hel op zichzelf beschouwen wil, komt niet verder. Ze wordt hem een onduldbare ergernis. Maar wie ook deze boodschap wil hooren voordragen, in het licht van het kruis, dien noodigt de stem van God zelf, te zwichten, niet voor den toorn, maar voor de liefde van God, niet voor de verdelging, maar voor de verzoening, niet voor den schrik der hel, maar voor de weelde van den hemel.” Op die manier wordt zowel de vreselijkheid van de hel vanwege de zonde en de toorn van God, maar ook de liefde van Christus op zijn plaats gebracht.
Kortom, een boeiende en veelzijdige bundel van een jonge en veelzijdige predikant, waarin we al in grote lijnen de toekomstige hoogleraar én polemist zien. Want dat laatste element is in deze bundel al overduidelijk terug te vinden. Zijn pleidooi voor een nieuwe bijbelvertaling zal de huidige Gereformeerde Kerken vrijgemaakt, die in meerderheid voor de NBV gekozen heeft, goeddoen.