Vrouwelijke verkondigers
Mattheüs 28:1
„En laat na de sabbat, als het begon te lichten tegen de eerste dag der week, kwam Maria Magdalena en de andere Maria, om het graf te bezien.”
Men zou het voor vreemd kunnen houden, waarom onze Heere Jezus, terwijl Hij Zijn verrijzenis wilde verzekeren, aan de vrouwen meer dan aan Zijn leerjongeren verschenen is. Maar hierin hebben wij op te merken, dat Hij de eenvoudigheid van ons geloof heeft willen bevestigen. Want het betaamt niet dat wij op menselijke wijsheid zouden gegrond zijn. Maar wij moeten alles met gehoorzaamheid aannemen, wetende dat het van Hem komt.
Vervolgens is er ook geen twijfel of Hij heeft Zijn jongeren willen straffen, als Hij aan hen vrouwen geeft, om hen te onderwijzen, omdat zij met het onderricht dat zij uit Zijn mond ontvangen hadden geen voordeel hadden gedaan, als het nodig is geweest. Want, ziet, zij zijn allen verstrooid, hebben hun Meester verlaten en zijn verbaasd van vrees geworden. En wat heeft het hen gebaat, dat zij ongeveer drie jaar in de school van de Zoon van God verkeerd hebben? Al deze zwakheid verdiende wel een grote straf, dat zij van alle kennis beroofd werden die zij tevoren bezeten hadden, omdat zij die zoveel als onder de bank verworpen en begraven hadden.
Maar onze Heere Jezus heeft hen niet zo gestreng willen straffen, maar heeft hen met een zachte berisping hun gebreken te kennen gegeven, namelijk dat Hij aan hen vrouwen tot meesteressen gegeven heeft. De discipelen waren tevoren uitverkoren geweest om het Evangelie door geheel de wereld te verkondigen.
Johannes Calvijn, predikant te Genève
(”Het gepredikte Woord”, 1965)