Schoonheid: Foink
Het is een vraag die het goed doet op feestjes waar net niet genoeg bitterballen zijn om de stemming er op natuurlijke wijze in te houden: „Als je alles kon worden wat je wou, wat zou je dan gaan doen?”
Ikzelf heb wel een ideetje. Namenvervalser zou ik worden.
Mijn fascinatie voor voornamen kwam al op jonge leeftijd aan het licht – zij het nog niet volledig gecultiveerd. Zo droegen mijn poppen en barbies aanvankelijk vooral indianennamen zoals Strikveel en Vaak-pet-op. In het knuffeluniversum waarin mijn broertje en ik elk aan het hoofd van onze respectievelijke berenfamilies stonden, was ik getrouwd met een stoere denkbeeldige cowboy genaamd Foink.
Die voorliefde voor, laten we zeggen, unieke namen ben ik nooit helemaal kwijtgeraakt. Nog altijd kan ik lichtelijk in vervoering raken door het fenomeen geboorteadvertenties. Niet alleen vanwege de exorbitante creaties die sommige ouders uit hun mouw schudden (kunnen de papa en mama van Annabloem zich even komen schamen bij de informatiebalie?), maar ook om opvallende vernoemingen (”Johannus Jacobus – we noemen hem Fred”) en de onvermijdelijke buitenbeentjes in het gezin (”Laetitia is het lieve zusje van Kasimir, Constantijn en Joep”).
De ene naam is namelijk de andere niet. Misschien herkent u het wel: u hebt net een artikel verslonden over Bregje*, een extreem verlegen meisje dat na de intrede van een hulpchihuahua plots fluitend haar spreekbeurt hield, als u onder aan de pagina ontdekt dat *alle namen in dit artikel zijn gefingeerd. Mij bezorgt dat in elk geval steevast een steek van teleurstelling. Want wie garandeert me dat mijn intuïtief met reebruine kinderogen en schattige vlechtjes voorgestelde Bregje niet in werkelijkheid een Ashley blijkt (die in mijn optiek altijd hoogblond met twee staartjes zijn!).
Het is er eentje in de categorie ”Alle overeenkomsten met bestaande personen berusten volledig op toeval”. Maak dat de kat wijs, denk ik dan soms balorig. Een beetje journalist voelt toch dat je met goed fatsoen van een Leendert geen Luxx of Lennon kunt maken, of dat Maria in werkelijkheid nooit een gekerstende Fatima kan zijn.
Nomen est omen, zegt het oude spreekwoord: de naam is een voorteken. Hoe je heet zegt dikwijls vanzelf iets over waar je geboren bent, wie je ouders zijn en of je driehoog in de Schilderswijk woont of in een villaatje aan de Linge. Natuurlijk ligt (onbewuste) discriminatie daarbij voortdurend op de loer. Aan de andere kant: een beetje wij-gevoel kan ook zorgen voor saamhorigheid en wederzijdse herkenning. Denk bijvoorbeeld aan onze eigen gereformeerde gezindte, die ergens in de loop van de vorige eeuw het patent heeft verworven op de achtervoegsels -anne en -lieke (bij meisjes) en -an en -co (voor jongens). Het leuke daarbij is dat het niet uitmaakt welke letters je ervoor plakt om toch een prachtig klinkende naam te creëren. Bent u abonnee van deze krant? Dan durf ik er een portie beschuit met muisjes om te verwedden dat u een Josianne, Hanco, Gerrian of Annelieke kent.
Een naam is iets heel persoonlijks – net als de associaties die je eraan hecht. Had je als kind een etterend klasgenootje dat Jan-Kees heette, dan is de kans klein dat je toekomstige spruit dezelfde naam krijgt te dragen. Andersom kan het natuurlijk ook heel goed zijn dat je jarenlange afschuw van Friese meisjesnamen als sneeuw voor de zon verdwijnt als je kersverse verkering een Froukje blijkt te zijn.
Onze naam én onze smaak vormen een deel van onze identiteit. Het is daarom niet geheel zonder risico om in een landelijke krant het beestje bij de naam te noemen. Bent u een Joep of Josianne, voel u dan echter niet verbolgen: het spreekt vanzelf dat elke overeenkomst met bestaande personen…
Nou ja, enfin.