„Media problematiseren positie van moslims”
Een machtige, oude eik op een zandverstuiving bij Harderwijk typeert voor promovendus Aalt Smienk de groep Joden en moslims in Nederland.
De boom heeft zijn plek gevonden op de zandgrond en groeit. Zo hebben Joden en moslims in Nederland hun plek gevonden, stelt de cultureel antropoloog in het voorwoord van zijn boek ”Beeldvorming in Berichtgeving: Joden toen en Moslims nu” waarop hij maandag aan de Vrije Universiteit in Amsterdam promoveert.
Smienk onderzocht hoe het Algemeen Handelsblad, De Telegraaf, De Tijd, De Standaard, Het Volk en het Nieuw Israëlitisch Weekblad over Joden schreven in de periode van 1890 tot 1910 en vergeleek dat met berichtgeving uit NRC Handelsblad, Algemeen Dagblad, Trouw, de Volkskrant en de Telegraaf over moslims van 1990 tot 2013. Bij het doorspitten van oude krantenartikelen vond hij opmerkelijke parallellen.
Waarom koos u voor dit onderwerp?
„Ik heb veel onderzoek gedaan naar Joden en heb me verbaasd over het hardnekkige antisemitisme door de tijd heen. In de huidige tijd zag ik dat over een nieuwe groep eenzelfde soort ideeën ontstonden, namelijk over moslims. Ik wilde met dit onderzoek niet alleen een somber beeld schetsen, maar ook handreikingen geven om tot dialoog te komen in plaats van te polariseren.”
Bent u geen appels met peren aan het vergelijken door heel verschillende periodes en groepen naast elkaar te zetten?
„De twee periodes die ik onderzoek liggen ver uit elkaar. Onze samenleving is compleet veranderd in die honderd jaar. Toch kom je in de artikelen opvallende overeenkomsten tegen. Ik zag in beide periodes een tegenstelling tussen wij en zij. Eind negentiende, begin twintigste eeuw was dat ‘wij’ een bepaalde zuil, zoals de rooms-katholieke en de protestantse, en de ‘zij’ waren de Joden. Een eeuw later zijn moslims de ‘zij’.”
U onderzocht bijna honderdduizend artikelen. Hoe gaat zoiets in zijn werk?
„Ik begon met artikelen van 1990 tot 2013 die de woorden moslim of islam of vervoegingen daarvan bevatten. Er kwamen ruim 50.000 artikelen uitrollen.
Daarna heb ik een selectie gemaakt van artikelen uit 1890 tot 1910. Hierbij gebruikte ik zoektermen als Joden, Hebreeërs, Israëlieten en Semieten. Hier kwamen meer dan 40.000 resultaten uit. Deze artikelen kon ik vervolgens gaan analyseren in het programma AmCat.”
Wat zijn de belangrijkste uitkomsten van uw onderzoek?
„Bij het analyseren van de artikelen over moslims merkte ik dat de toon tot ongeveer 2000 redelijk optimistisch van aard was. Daarna omschreven kranten de positie van moslims vrijwel alleen nog als een probleem.
Bij de weergave in berichten over de Joden zie je een omgekeerde beweging. Vooral de Dreyfusaffaire –de onterechte veroordeling van de Joodse officier Alfred Dreyfus in Frankrijk– die iets voor 1900 speelde, is een kantelpunt. Je ziet dat kranten zich gaan afvragen: is het wel verstandig om mensen alleen maar als jood te omschrijven? Voor 1900 zag ik veel antisemitisme in de artikelen. In stukken over Jodenvervolging in Oost-Europa las ik vaak dat Joden het er toch ook wel een beetje zelf naar gemaakt hebben. Vanaf 1900 worden ze echter als slachtoffer gezien.”
Hoe kunnen media een completer beeld neerzetten van moslims dan nu gebeurt?
„Gebruik niet automatisch de omschrijving moslim, maar noem iemand bij zijn naam.
Verder is het belangrijk om niet alleen leiders aan het woord te laten, maar ook de gewone mens. Ik selecteerde zeven islamcritici, zoals Ayaan Hirsi Ali, en Geert Wilders. Deze mensen kwam ik in een kwart van alle teksten tegen. Als Wilders bijvoorbeeld met de vertoning van de film Fitna uithaalt naar moslims, komt dat altijd terug in de krant. Dat is enerzijds logisch, maar maakt het wel lastig om een gevarieerd beeld van moslims in de Nederlandse samenleving te creëren.
De problemen komen veelvuldig voor het voetlicht, terwijl mensen op het schoolplein vaak dichter bij elkaar staan dan in het stemhokje. Als ze over de toekomst van hun kinderen gaan praten, zijn de zogenaamde verschillen vaak niet zo groot meer.”