Heilig Lam
Hebreeën 7:26
„Want zodanig een Hogepriester betaamde ons, heilig, onnozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren en hoger dan de hemelen geworden.”
De heidenen verachtten en verwierpen het offerdier, dat tegenspartelde en met geweld naar het altaar gesleept moest worden. Onze Offerande Jezus gaf Zichzelf en Hij stierf geheel vrijwillig!
Dat Christus Zichzelf heiligde bewijst, dat Hij rein en volmaakt heilig was, dat Hij geen vlek of enig gebrek had. De offerdieren, die Hem afschaduwden, moesten zonder enig gebrek zijn. Andere dieren mochten niet tot die dienst geheiligd worden. Zo, ja meer dan dat, betaamde het Christus te zijn (Hebreeën 7:26): „Zodanig een Hogepriester betaamde ons, heilig, onnozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren.”
En wat Hem betaamde te zijn, dat wás Hij. Daarom wordt Hij –zinspelend op de lammeren, die onder de wet geofferd werden– een onbestraffelijk en onbevlekt Lam genoemd (1 Petrus 1:19). Ieder ander mens heeft een dubbele vlek op zich: een vlek in het hart en een vlek op zijn leven: de vlek der erfzonde en de vlek der dadelijke zonden. Christus echter had geen van beide. Hij had de vlek van de erfzonde niet, want Hij was niet uit de wil des mans. Hij werd op bijzondere wijze ontvangen en geboren en bleef daardoor vrij van de erfzonde. Ook had Hij geen dadelijke zonden, want Zijn leven was, evenals Zijn natuur, rein en vlekkeloos. „Hij heeft geen onrecht gedaan”’ (Jesaja 53:9). Hoewel Hij uitwendig tot zonde verzocht werd, werd Hij in Zijn hart en leven nooit besmet.
John Flavel, predikant te Dartmouth
(”Gods onbegrijpelijke liefde”, 1664)