Diepgaande gereformeerde prediking is kwetsbare erfenis
Elke preek moet langs het kruis heen. De breedte van de heiliging mag niet in mindering komen op de diepte van de rechtvaardiging. Alleen zo is er bediening van de sleutels van het Koninkrijk der hemelen.
Hoe kunnen we persoonlijk en in de gemeenten de gereformeerde vroomheid bewaren? We denken bij gereformeerde vroomheid aan de spiritualiteit die ons is overgedragen vanuit de Reformatie, de gereformeerde orthodoxie, de Nadere Reformatie, het gereformeerd piëtisme en verdere ontwikkelingen in de laatste eeuwen.
Met prof. dr. Cornelis Graafland (1928-2004) zou ik willen spreken van „Bijbels en daarom gereformeerd” en niet omgekeerd: „gereformeerd en daarom Bijbels.” Het spectrum van spiritualiteit in de Bijbel is zo breed dat de gereformeerde traditie dit, als zij geïsoleerd wordt beschouwd, niet voluit kan vertonen. Ze kan dit alleen in katholieke verbondenheid met de Kerk van alle tijden en plaatsen benaderen. Gereforméérde spiritualiteit is dus een bepaalde vorm van chrístelijke spiritualiteit. En die moet steeds genormeerd worden door de Bíjbelse spiritualiteit.
Preek uit 1926
Voor een typering van gereformeerde vroomheid kies ik mijn uitgangspunt bij de eerste preek uit de prekenserie ”Genade voor Genade”, verschenen op 3 november 1926 en geschreven door ds. K. J. van den Berg (1882-1962) te Amersfoort. Gezien de bij de naam van de nieuwe prekenserie aansluitende tekstkeus Johannes 1:16 heeft deze preek iets programmatisch. Zó wil de redactie dat er gepreekt zal worden.
Enkele kenmerken van deze preek zijn: christocentrisch, tekstgebonden, sterke nadruk op de noodzaak van de kennis van ellende en schuld, separerend. Onbekeerden worden nadrukkelijk apart aangesproken en ernstig gewaarschuwd voor het eeuwige oordeel. Daarnaast zijn er woorden voor „wie in kommer verkeert over zijn zonden” en voor het volk des Heeren, namelijk de waarachtig bekeerden. Kenmerken van de bekering worden aangegeven. Er is daarmee een sterk descriptief element in de prediking. Er klinkt nauwelijks een direct appel om het Woord van God te geloven. Eerder spreekt de voorganger in wensende zin. Over het verbond van God wordt slechts gesproken onder verwijzing naar de eeuwigheid en dus in onderschikking aan de verkiezing. De gemeente wordt niet aangesproken als verbondsgemeente of als gedoopte gemeente. Lijnen naar de actualiteit worden (vrijwel) niet getrokken. Een zekere tijdloosheid kenmerkt de preek.
De prediker tekent de gelovige als een diep aan eigen onmacht en onwaardigheid ontdekte zondaar die er bevindelijk weet van heeft de eeuwige straf te hebben verdiend, maar die met blijdschap en dankbaarheid vergeving (rechtvaardiging) en vernieuwing (heiliging) put uit de volheid van Christus. Over de praktijk van de godzaligheid, het vertonen van de vrucht van de Geest in een vernieuwd leven, horen we weinig. Bredere verantwoordelijkheid voor en getuigenis in de sociale en culturele verbanden van het leven komen niet in het vizier. Andere preken uit die tijd in genoemde prekenserie bevestigen dit beeld in grote lijnen.
Verschuivingen
Hoe heeft de prediking binnen de Gereformeerde Bond zich sinds 1926 ontwikkeld? Wanneer we preken uit de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw naast die uit 1926 leggen, zien we allereerst een grote mate van continuïteit. In de kern wordt dezelfde boodschap verkondigd. De cesuur tussen geloof en ongeloof wordt duidelijk gesteld en er wordt gewaarschuwd voor het eeuwige oordeel. Er is meer aandacht gekomen voor de heilsgeschiedenis naast de heilsorde. Er wordt vaker een direct appel op de gemeente gedaan. Ook worden meer lijnen getrokken naar de praktijk van het christenleven. Er is wat meer aandacht voor de eigentijdse situatie. In deze ontwikkeling wordt het goede behouden, terwijl er tegelijkertijd een Bijbels verantwoorde verrijking plaatsvindt.
In de laatste decennia van de 20e en de eerste decennia van de 21e eeuw worden de preken aanzienlijk korter. Ook nu wordt in veel preken op bekering aangedrongen. De gemeentebeschouwing is echter positiever geworden – de gemeente wordt aangesproken naar haar wezen als „gemeente van Jezus Christus” (of een vergelijkbare aanspraak). Er klinkt een meer rechtstreeks appel op de gemeente. Er is meer aandacht voor doop en avondmaal. De heiliging komt concreter aan de orde en in verband daarmee kent de preek vaker actuele toespitsingen. Er is soms (niet dikwijls) expliciete aandacht voor de missionaire roeping van de gemeente. Het eschatologische uitzicht komt wat meer naar voren, maar blijft nog beperkt. Kinderen en jongeren worden vaker expliciet bij de verkondiging betrokken.
Over het algemeen lijken mij de verschuivingen sinds 1926 positief te waarderen. Ons past dankbaarheid voor wat God tot de dag van vandaag geeft in Bijbels verantwoorde prediking, maar er is geen reden tot zelfgenoegzaamheid.
De erfenis is kwétsbaar. Verstarring aan de ene kant en verwarring en uitholling aan de andere kant dreigen, te meer doordat in de gemeenten het regelmatig lezen uit de Heilige Schrift onder zware druk staat. Wanneer de gemeente het Bijbels ABC steeds minder kent, vindt zij de prediking gauw te moeilijk. De verkondiging mag echter niet tot een evangelisatietoespraak of meditatieve overweging verworden. Voorgangers zullen ervoor moeten waken niet louter ”melkspijs” op te dienen, waardoor de nodige bouwstoffen voor geestelijke groei worden gemist. Bijbelse kernbegrippen denen de gemeente opnieuw aangereikt en vertrouwd gemaakt te worden.
In de vrieskou van de secularisatie is het gevaar van oppervlakkigheid en vluchtigheid levensgroot. Het komt erop aan zuiver te blijven onderscheiden tussen Wet en Evangelie, zonder te scheiden. Dat bewaart zowel voor goedkope genade als voor moralisme en activisme. De prediking moet confronterend zijn. Elke preek moet langs het kruis heen. De breedte van de heiliging mag niet in mindering komen op de diepte van de rechtvaardiging. Alleen zo blijft de prediking bediening van de sleutels van het Koninkrijk der hemelen. Laten we ervoor waken dat de diepgang van ‘1926’ niet verloren gaat. Het ging hervormd- gereformeerden steeds om de ”religie van de belijdenis”. Daarin is de ellendekennis een onmisbaar onderdeel van de troostvolle wetenschap het eigendom van Christus te zijn. Godskennis en zelfkennis hangen onlosmakelijk samen. De Geest maakt eerst hongerig om daarna te verzadigen, Hij legt de kwaal bloot voordat Hij die geneest. Het betreft hier een voluit heilzame ontdekking aan onze heilloosheid. Waar de gemeente in dit spoor verdergaat, zal zij rijk gezegend en tot zegen zijn. We weten ons daarbij diep afhankelijk van de leiding van en de vervulling door de Heilige Geest. In die afhankelijkheid verwachten we grote dingen van God, die Zijn gemeente roept en haar in Jezus Christus nabij is.
De auteur is hervormd emeritus predikant en hoogleraar theologie. Dit artikel is een samenvatting van de lezing die hij op 25 maart hield op de predikantencontio van de Gereformeerde Bond in Putten.