Cultuur & boeken

De grote taal van een klein land

De taal van de Lage Landen is vitaal. De kans dat het Nederlands uitsterft is bijzonder klein, betoogt Jelle Stegeman (78) in de ”Grote geschiedenis van de Nederlandse taal”.

21 March 2022 13:15
Prof. Stegeman in zijn werkkamer. beeld RD, Anton Dommerholt
Prof. Stegeman in zijn werkkamer. beeld RD, Anton Dommerholt

De emeritus hoogleraar studeerde Nederlands aan de Gemeente Universiteit van Amsterdam –„wat nu de UvA is”– en Duits aan de Universität Zürich. Daarna gaf hij Nederlands op een internationale school in Zwitserland en was vanaf 1996 hoogleraar Niederlandistik aan de Universiteit van Zürich. In 2010 ging Stegeman met pensioen.

Stilzitten is hem sindsdien nog niet gelukt. Hij bleef colleges geven, onder meer aan de Universiteit Leiden en tot aan het begin van de coronapandemie ook aan de Universität Basel. Daarnaast schreef hij het ”Handbuch Niederländisch”, een tweedelig Duits boekwerk over het Nederlands. En in 2017 begon Stegeman met het schrijven van de ”Grote geschiedenis van de Nederlandse taal”, twee dikke pillen van samen 1308 pagina’s. „Het is een bewerking en uitbreiding van het Duitse handboek”, legt hij uit.

Wie van taal, boeken of geschiedenis houdt, heeft in Stegemans werkkamer reden tot watertanden. Tientallen vierkante meters aan boeken over taal en het Nederlands bedekken de wanden. Er staat een hedendaags humoristisch taalboek op de planken, maar ook de ”Klankatlas van het veertiende-eeuwse Middelnederlands”, en een compleet Woordenboek der Nederlandsche Taal, het grootste woordenboek ter wereld (43 banden, bijna 50.000 pagina’s).

Voor de gevulde planken staat een tafelvitrine met onder de glasplaat een aantal oude boeken. Onder meer de eerste editie van het woordenboek van Johan Hendrik van Dale uit 1872 en een Zwinglibijbel uit 1526. En een exemplaar van de Statenbijbel uit 1637. „Die trof mijn vrouw aan op het boekenmarktje op het Spui”, vertelt Stegeman vol enthousiasme terwijl hij voorzichtig de vergeelde Bijbelbladen omslaat. „Fantastisch hè. Al die versieringen. En als je kijkt naar de taal en al die opmerkingen in de kantlijn – spectaculair!”

Welke invloed had de Statenvertaling op het Nederlands?

„Deze vertaling kwam eigenlijk vrij laat. Hooft, Van den Vondel en Bredero waren er al. De cultivering van de Nederlandse taal was al veel verder dan bijvoorbeeld die van het Duits in de tijd van Luther. Zijn Bijbelvertaling heeft de ontwikkeling van de standaardtaal heel erg bevorderd; dat kun je van de Statenvertaling niet zeggen.

Het idee was wel om gangbaar Nederlands te gebruiken en in de kantlijn in te zoomen op de Griekse en de Hebreeuwse constructies, maar in de praktijk gebeurde het andersom. De vertalers bleven toch heel dicht bij de Griekse en de Hebreeuwse tekst, en gingen in de kanttekeningen de moeilijkheden uitleggen. De taal bleef sacraal. De tekst werd uit de oorspronkelijke talen in onze Nederlandse taal getrouwelijk overgezet, zoals op het titelblad van de Statenbijbel staat. De stem van de Heilige Geest, daar wilde men niet aankomen.

De taal van de Statenvertaling is dus nooit gewonemensentaal geweest. Wel is er een groot aantal woorden en uitdrukkingen aan ontleend. En voor gelovigen werd de Statenbijbeltaal in de loop van de tijd echt boekentaal.”

Wanneer ontstond uw liefde tot het Nederlands?

„In de late puberteit. Vooral door gedichten. Die las ik toen, zoals anderen naar muziek luisteren. ”De moeder, de vrouw” van Martinus Nijhoff vond ik bijvoorbeeld heel ontroerend, en nog steeds. Als hoogleraar kon ik dat tijdens colleges vaak niet met droge ogen citeren. Het is van zo’n uitnemende schoonheid.”

Wat is er zo mooi aan?

„Het begint heel gewoon, bijna in parlando­stijl (spreekstijl, CK). „Ik ging naar Bommel om de brug te zien” – alsof je het tegen een vriend vertelt. En dan opeens die geweldige, poëtische regels: „O, dacht ik, o dat daar mijn moeder voer. Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren.” Prachtig, echt een kunstwerk. Dat je met taal zoiets moois kunt maken, dat vond ik zo bijzonder. Dat raakte me.”

De twee dikke pillen die u over de Nederlandse taal schreef, noemt u een biografie van het Nederlands. Hoe compleet is deze?

„Het Nederlands is een levende taal, dus biografie vond ik wel een aardige betiteling. Een biografie van een mens begint vaak met het voorgeslacht. Zo ook dit boek; ik begin met de Germaanse genen van het Nederlands. En van daaruit beschrijf ik hoe het Nederlands is ontstaan, hoe het zich heeft ontwikkeld, en wat de toekomstverwachting van de taal is.”

Wanneer is het Nederlands ontstaan?

„Het ontstaan van een taal is natuurlijk een geleidelijk proces, dus je kunt moeilijk een jaartal noemen. Maar het moet ergens tussen 500 en 1000 zijn geweest. Het is een samensmelting van meerdere gesproken taalvariaties, voornamelijk van het West-Nederfrankisch en het Noordzeegermaans.

Het Nederlands bestond in ieder geval toen monniken in Egmond een Hoogduitse tekst vertaalden in wat we nu het Oudnederlands noemen. Die tekst is het oudste bewaard gebleven handschrift in het Oudnederlands, de Egmondse Williram. Het is een commentaar op het Hooglied, geschreven door Williram, abt in het klooster van Ebersberg. Het ligt momenteel in de Leidse Universiteitsbibliotheek.

Dat die monniken in Egmond behoefte hadden aan een vertaling, betekent dat men in Egmond een taal gebruikte die sterk afweek van het Hoogduits. En dat ze een vertaling konden maken, impliceert dat er een soort taalregels waren – je kunt namelijk niet vertalen als er geen consistentie is.”

De beroemde zin ”Hebban olla uogala nestas hagunnan” is toch ouder?

„Die is van eind elfde eeuw, inderdaad misschien wat ouder. Maar het is niet meer dan die enkele zin. En of dat echt Oudnederlands is, daar bestaat twijfel over. Ook is onduidelijk wie het geschreven heeft.”

Kan het Nederlands nog lang mee?

„Absoluut. Er zijn ongeveer 7000 talen op de wereld. Voor een aanzienlijk deel daarvan zijn de prognoses somber; die dreigen uit te sterven. Maar het Nederlands maakt een goede kans om te overleven.

Unesco heeft zich in het verleden beziggehouden met de levensvatbaarheid van talen. Zij hebben negen factoren gevonden die bepalen of een taal kans op overleving maakt of niet. De eerste is: de mate waarin een taal van generatie op generatie wordt doorgegeven. Daarop scoort het Nederlands heel goed; er zijn nauwelijks Nederlandstalige ouders die hun kinderen met een andere taal opvoeden.

Het aantal mensen dat een taal spreekt, is factor twee. Er zijn 24 miljoen mensen die Nederlands spreken, waarmee het op de 33e plaats van meest gesproken talen staat.

De derde factor: voor hoeveel mensen een taal de moedertaal is. Dat geldt voor 96 procent van de inwoners van het Nederlandse taalgebied. Een ontzettend hoog percentage.”

Hoe goed een taal gedocumenteerd is, 
is ook een factor. Hoe scoort het Nederlands daarop?

„Er wordt over het algemeen van uitgegaan dat het Engels de best gedocumenteerde taal is, maar misschien komt het Nederlands die eerste plek wel toe. Al twaalf eeuwen wordt het Nederlands volop gedocumenteerd: op stenen, muren en wapens, in boeken, kranten, brieven, op grammofoonplaten, video’s, cd’s, internet.

Het eerste boek over het Nederlands verscheen al in 1550. Dat is uniek. Men had toen al een zekere trots voor de moedertaal en besefte: we moeten die taal cultiveren. En de auteurs van de eerste grammatica van het Nederlands, uit 1584, stoorden zich toen al aan het veelvuldige gebruik van uitheemse woorden in het Nederlands, in die tijd waren dat vooral Franse termen.”

Tegenwoordig zien velen het Engels als een bedreiging voor de Nederlandse taal. Is dat terecht?

„Een van de negen factoren die Unesco hanteert is: de positie van een taal in het onderwijs en op het werk. Hoe het Nederlands daarop scoort, daar kun je vraagtekens bij zetten. Op hogescholen en universiteiten wordt in toenemende mate Engels gesproken, ook in België. Maar op dit moment is dat nog geen reële bedreiging, als je het mij vraagt. Het wordt pas gevaarlijk als basisscholen en middelbare scholen ook Engels als voertaal krijgen. Dat zie ik niet snel gebeuren.

Ik vind het wel schadelijk dat de overheid steeds meer Engelse begrippen gaat gebruiken. Hadden ze bijvoorbeeld geen fatsoenlijke Nederlandse term kunnen bedenken voor Outbreak Management Team? Het is te hopen dat ambtenaren een beetje kritisch op hun taalgebruik blijven.”

Als u het Nederlands vergelijkt met andere talen, hoe zou u het dan typeren?

„Nou, ik wil me niet wagen aan uitspraken over de schoonheid van het Nederlands. Ik ken genoeg buitenlanders die het een vreselijke taal vinden. Met al die g’s en zo. Anderzijds: aan zo’n 200 buitenlandse universiteiten studeren duizenden jonge mensen Nederlands. Zij geven juist weer blijk van een grote waardering voor mijn moedertaal.

Het Nederlands is trouwens de op twee na grootste Germaanse taal, na het Engels en het Duits. Het wordt door veel meer mensen gesproken dan bijvoorbeeld het Deens, Zweeds en Noors.

Het Nederlands is ook een heel uniforme taal. Er zijn taalgeleerden die zeggen: Het Nederlands vertoont een eenheid die geen enkele andere taal heeft. Als je naar nieuwsbulletins luistert, hoor je een veel groter verschil tussen het Engels van nieuwslezers in Londen, Washington en Melbourne dan tussen het Nederlands van nieuwslezers in Bussum, Brussel en Paramaribo.”

Hoe komt dat?

„Daar heeft de radio een grote rol in gespeeld. Ongeveer vanaf 1930 bracht Philips radio’s op de markt. Veel Nederlanders namen er een in huis, en wie dat niet kon betalen, bouwde zelf een radio of nam draadomroep. Vanaf toen hoorden de meeste mensen dagelijks het Algemeen Nederlands – dat wil zeggen: bovenregionaal Nederlands, de taal zonder dialectische kenmerken.

Verder speelt het onderwijs een belangrijke rol. En migratie binnen Nederland, bijvoorbeeld als gevolg van huwelijken, is ook een factor. Als een man uit Friesland komt, en zijn vrouw uit Zuid-Holland, dan werd er in huis iets gesproken wat op Algemeen Nederlands lijkt.”

Waar verbaasde u zich over tijdens het maken van ”de grote geschiedenis”?

„Bijvoorbeeld dat journalisten in de jaren 30 de ondergang van het Nederlands verwachtten. Die angst hadden ze omdat steeds meer mensen het theater links lieten liggen, en in plaats daarvan vaker de bioscoop bezochten. In het theater werd Algemeen Nederlands gesproken; in de bioscoop hoorde men Engels of Duits, en in België Frans. Daardoor zou het volk van het Algemeen Nederlands vervreemden, vreesde men. Zelfs in de Nieuwe Rotterdamsche Courant werd gewaarschuwd voor deze tendens, terwijl in de jaren 30 achteraf bezien de Nederlandse taal aan een groeispurt begon. Dat is opvallend.”

Grote geschiedenis van de Nederlandse taal, Jelle Stegeman; uitg. Amsterdam University Press; 1308 blz.; €79,-

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer