Werk is een wezenlijk onderdeel van het menselijk bestaan
Er moet gewerkt worden. „In het zweet uws aanschijns zult gij uw brood eten” (Gen. 3:19), zo lezen we in de Bijbel. En evenzo dat als iemand niet wil werken, hij ook niet zal eten (2 Thess. 3:10). Werk is dan ook al de eeuwen door een belangrijk onderdeel geweest van het menselijk leven.
Geen wonder dat het een dik boek werd toen de emeritus hoogleraar Jan Lucassen de geschiedenis van de menselijke arbeid wilde beschrijven. Lucassen was hoogleraar internationale en vergelijkende sociale geschiedenis aan de Vrije Universiteit. ”De wereld aan het werk” telt inclusief noten en verwijzingen zo’n 500 pagina’s en dat alles ook nog in een kleine letter.
Nu begint hij al wel 700.000 jaar geleden. Gedurende zo’n 98 procent van die periode hielden de mensen zich volgens hem bezig met jagen en voedsel verzamelen. Heel geleidelijk aan begon men echter met het telen van gewassen en het houden van dieren. Dat was volgens Lucassen vooral succesvol in het Midden-Oosten, in het gebied van de zogenoemde vruchtbare halvemaan.
Dat (en niet die 700.000 jaar) vinden we in ieder geval in de Bijbel beschreven in de geschiedenis van Kaïn en Abel. Abel werd schaapherder en Kaïn werd landbouwer (Gen. 4:2).
De heel geleidelijk aan toenemende productiviteit van landbouw en veeteelt leverde een voedselsurplus op. Sommige mensen (vorsten, priesters, strijders, ambachtslieden) hoefden zich niet meer bezig te houden met de zorg voor het dagelijks voedsel. Zo ontstonden er markten waar boeren, ambachtslieden en handelaren elkaar ontmoetten.
Geld
Een belangrijke ontwikkeling daarbij was het ontstaan van geld. Munten waren een haast onmisbaar hulpmiddel om goederen te kopen en te verkopen en om arbeiders hun loon uit te betalen.
De maatschappelijke ontwikkeling is echter geen continu stijgende lijn. In West-Europa vond na de ineenstorting van het Romeinse Rijk een demonetarisering plaats: eeuwenlang was daar maar weinig geld meer in omloop. Daarna wist Europa zich echter zodanig op te werken dat het economisch en politiek-militair een dominante plaats in de wereld kon veroveren.
Dat was nog niet meteen na de grote ontdekkingsreizen het geval. Lucassen signaleert dat pas na 1700 sprake was van een Europese superioriteit vergeleken met China of het islamitische Midden-Oosten. Dat leidde tot de ”Grote divergentie”: de kloof tussen het ontwikkelde deel van de wereld (Europa en later ook Noord-Amerika) en de rest werd steeds groter. Een kloof die pas de laatste decennia duidelijk kleiner wordt.
Heiligendagen
Eeuwenlang beheersten de blanken de wereld. Economisch en ook bestuurlijk. Spanje, Portugal, Frankrijk, Engeland en Nederland waren belangrijke koloniale mogendheden. Alleen China en Japan waren te groot en te machtig om gekoloniseerd te worden. Maar zij bleven achter bij de economisch-technologische ontwikkeling van het Westen, waar in de negentiende eeuw de industriële revolutie op gang kwam. In Engeland begon die eigenlijk al een eeuw eerder.
Daarvoor was er de zogenaamde nijvere revolutie, waarbij de arbeidsinzet in de traditionele bedrijfstakken werd vergroot. Omdat de Reformatie allerlei heiligendagen had afgeschaft, kon er meer gewerkt worden. Ook de Oostenrijkse keizerin Maria Theresia schafte met toestemming van de paus, maar tot verdriet van haar onderdanen, 24 rooms-katholieke feestdagen af.
Slavernij
In een historische studie over arbeid kan het fenomeen van de onvrije arbeid uiteraard niet buiten beschouwing blijven. Volgens Lukassen waren de eerste slaven waarschijnlijk krijgsgevangenen. In plaats van hen te doden werden ze aan het werk gezet.
Aanvankelijk kwamen veel slaven uit Oost-Europa. Niet voor niets spreken we van Slavische volken. Later was Afrika het gebied waar de slaven vandaan kwamen. Europese slavenhalers brachten ze naar Amerika, Arabische slavenhalers voerden hen naar het Midden-Oosten.
In de negentiende eeuw werd eerst de slavenhandel afgeschaft. Vooral in Engeland was de publieke opinie tegen de slavernij gekant en Engeland was op zee de machtigste mogendheid. Vervolgens kwam in de loop van die eeuw ook een einde aan de slavernij.
Nieuwe vormen van grootschalige gedwongen arbeid zagen we in de twintigste eeuw in totalitaire landen als nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie.
Zingeving
In het laatste hoofdstuk van zijn boek probeert Lukassen een vooruitblik te geven. Wat is de blijvende plaats van de arbeid in het menselijk leven?
Naast het voorzien in de menselijke behoeften is arbeid voor de mens ook een vorm van zingeving. Werkloos betekent vaak nutteloos. Arbeid geeft mensen ook allerlei mogelijkheden om samen te werken.
Verder roept arbeid de vraag op naar een rechtvaardige beloning. Hoe is het te verdedigen dat de een veel meer krijgt voor zijn werk dan de ander? Binnen bedrijven maar ook op macroniveau is die vraag steeds weer aan de orde.
In ieder geval is werken een zo wezenlijk onderdeel van het menselijk bestaan dat het goed is om zich te verdiepen in de omvangrijke geschiedenis van de arbeid. Dit boek is daar zeker bruikbaar voor. Tegelijkertijd is daar ook de vraag van de Prediker: „Wat voordeel heeft de mens van al zijn arbeid die hij arbeidt onder de zon?” (Pred. 1:3).
Boekgegevens
De wereld aan het werk. Van de prehistorie tot nu, Jan Lucassen; uitg. W Books; 509 blz.; € 34,95