Vriendelijkheid
Johannes 12:21
„Dezen dan gingen tot Filippus, die van Bethsaida in Galilea was, en baden hem, zeggende: Heere, wij wilden Jezus wel zien.” Deze mensen leggen hun ernstig verzoek voor de apostel Filippus neer en zeggen: „Heere, wij wilden Jezus wel zien.” Zij noemen de apostel ”heer”. Dit woord staat hier, zoals dikwijls in Gods Bijbelwoord, als een woord van burgerlijke beleefdheid en hoogachting voor de meerderen die men aanspreekt. Daaruit zien wij heel duidelijk dat deze mensen zeer bescheiden en beleefde mensen waren, die hoge achting hadden voor ware godzaligen en voor de discipelen en gezanten van de Heere Jezus, omdat zij Zijn vrienden en gezanten waren.
Hieruit willen wij dit opnieuw opmerken –mochten sommige godvruchtigen het eens leren opmerken en door genade leren beoefenen!– dat het ware christendom niet gelegen is in een ongemanierde onbescheidenheid, stijve houding en onbeleefdheid tegenover zijn naasten. O, nee! Waarlijk, sommige ware godzaligen nemen door onkunde en dwalende opvattingen hierin veel sieraad van het christendom weg, doordat zij in hun omgang zo weinig bescheidenheid en beleefdheid vertonen en beoefenen. Zij gedragen zich stuurs en onvriendelijk, menende als zij anders deden dat dan hun hart van God zou afraken en zij onverschilliger en ijdeler worden en te veel tonen zondige gemeenschap te hebben met onbekeerde mensen. Door vriendelijkheid zult u echter meer het beeld van uw Heere en Meester Jezus, dat vlekkeloze Verbondshoofd, vertonen, Die alleszins zo vriendelijk was. Zo zult u Zijn gebod en bevel betrachten: „Uw bescheidenheid zij alle mensen bekend” (Filippenzen 4:5).
Hendrik van Lis, oefenaar te Den Haag
(”Twintig oefeningen”, 1872)