Asielzoeker heeft vaak eigen religieus netwerk
Therapeuten hoeven niet te schromen in gesprekken met asielzoekers over het geloof te spreken. Ook zouden ze vluchtelingen die geloofsvragen hebben vaker kunnen doorverwijzen naar geestelijk verzorgers. Dat zijn enkele aanbevelingen die Pharos, het Kenniscentrum Vluchtelingen en Gezondheid, donderdag deed aan werkers in de zorg. Hoe is de praktijk? „Ik tast altijd af wat de hulpvrager wil.”
Psychiater R. A. Jongedijk is manager van De Vonk, een landelijk behandelcentrum voor vluchtelingen en asielzoekers van Stichting Centrum ’45, met locaties in Noordwijkerhout en Amsterdam. Hij erkent dat „religie een duidelijk steunende factor is voor veel mensen uit onze doelgroep.” Daarbij ziet hij geen principieel verschil tussen christenen en moslims. „Beiden hebben steun aan de kerk of de moskee en kunnen terugvallen op een sociaal kader met een pastoor, een dominee, een imam of andere geloofsgenoten.”
In de behandeling komt het geloof van cliënten nauwelijks ter sprake, aldus Jongedijk. „Religie is in veel gevallen een factor die meespeelde bij de vlucht van mensen. Denk aan de oorlog in Joegoslavië, waarbij religieuze achtergronden een belangrijke rol speelden. In de groepen voor getraumatiseerde vluchtelingen waarmee wij werken, zitten mensen met verschillende godsdienstige opvattingen. Dat maakt hen misschien huiverig om over het geloof te spreken. Mogelijk is men bang voor spanningen in de groep.”
Jongedijk vindt het wel van belang dat er aandacht is voor geloofsvragen van cliënten. „Aan ons instituut is geen geestelijk verzorger verbonden, omdat we een relatief kleine instelling zijn. Ik weet van andere werkplekken dat zo iemand een belangrijke functie kan hebben.” Therapeuten van De Vonk verwijzen volgens hem zelden door naar iemand uit de geloofsgemeenschap van de vluchteling. „Dat komt onder andere doordat onze cliënten verspreid over het hele land wonen. En vaak hebben ze hun eigen netwerk.”
Als dat laatste ontbreekt, kan een doorverwijzing naar een geestelijke zinvol zijn, zegt Jongedijk. „Voor ons als behandelaars is het wel lastig omdat je vaak niet goed weet naar wie je iemand verwijst. Het is van belang dat een dominee of imam iets afweet van psychiatrische stoornissen, omdat bijvoorbeeld een depressie gevolgen kan hebben voor de geloofsbeleving. Als het nodig kunnen wij contact met de geestelijke hebben om een koppeling met de behandeling aan te brengen en zo nodig voorlichting te geven.”
Mevrouw D. Gosker-Auwerda heeft als psychiatrisch verpleegkundige bij Zwolse Poort in Kampen in beperkte mate contact met vluchtelingen. Daarnaast is ze als vrijwilliger actief voor VluchtelingenWerk. Haar ervaring in de geestelijke gezondheidszorg leert dat het geloof in gesprekken met asielzoekers niet meer of minder aan bod komt dan bij Nederlandse cliënten. „Het ligt aan de problematiek van de hulpvrager en of die dit onderwerp belangrijk vindt. Op dit moment heb ik één asielzoeker als cliënt. Zij houdt zich niet met geloof bezig, evenals veel Nederlanders.” Gosker vermijdt religie niet als gespreksonderwerp. „Ik tast altijd af wat de hulpvrager wil.”
Dat christenen en moslims bij gezondheidsproblemen in dezelfde mate steun putten uit hun geloof, herkent de verpleegkundige. „Moslims ervaren die steun zeker ook”, aldus Gosker, die in het verleden voorzitter was van een interkerkelijke werkgroep die contacten met het asielzoekerscentrum in Dronten onderhoudt. Uit die tijd herinnert ze zich dat asielzoekers met geloofsvragen soms in contact werden gebracht met een predikant. Als die behoefte in een hulpverleningsgesprek naar voren zou komen, zou Gosker niet schromen een geestelijk verzorger in te schakelen. „Ik ben die vraag niet tegengekomen. Mensen hebben vaak zelf contact met een predikant of imam, al komt dat laatste in deze regio minder voor.”
H. J. Takken van Evangelie en Moslims plaatst een kanttekening bij de conclusie van Pharos dat christelijke en islamitische asielzoekers bij gezondheidsproblemen in dezelfde mate steun putten uit hun geloof. Hij vindt het jammer dat het onderzoek niet duidelijk maakt tot welke stromingen de ondervraagde asielzoekers behoren, omdat er nogal wat verschillen in geloofsbeleving zijn. Takken kan zich voorstellen dat het godsbeeld van christenen uit orthodoxe kerken in het Midden-Oosten overeenkomsten vertoont met dat van moslims uit hetzelfde gebied. „Hun geloof is sterk verweven met hun gezamenlijke cultuur, die staat tegenover de westerse cultuur.”
Dat bij christenen en moslims „precies dezelfde godsbeelden voorkomen”, kan Takken echter niet goed plaatsen. Hij zegt nooit een moslim te hebben ontmoet die over Allah sprak als over een liefdevolle vader. „In de islam vind je wel het begrip barmhartigheid. Ook spreken moslims over een god die mensen liefheeft. Dan gaat het vooral om mensen die geloven, die zich onderwerpen, en ook wel om mensen die zich in moeilijke situaties bevinden. Ik kan me voorstellen dat moslims daar troost in vinden, zeker als ze ontheemd zijn.”
Moslims gaan volgens Takken op een andere manier met het geloof om dan protestantse en evangelische christenen „die Jezus kennen als de Goede Herder. Christenen die echt weten waar het in het Evangelie om gaat, vinden er bijvoorbeeld veel troost in dat Jezus ook vluchteling was en met hen kan meelijden. Dat aspect vind je bij veel orthodoxe christenen uit het Midden-Oosten niet zo sterk terug. Bij hen merk je eerder een berusting in de gegeven situatie. En je merkt bij hen soms ook veel bijgeloof.”