Ali Motamed werd in december 2015 voor zijn woning in Almere doodgeschoten. De achtergrond van zijn gewelddadige dood was jarenlang een raadsel, tot in 2018 bleek dat zijn werkelijke naam vermoedelijk Mohammad Reza Kolahi Samadi was. Die was in eigen land ter dood veroordeeld voor het plegen van een bomaanslag op het hoofdkantoor van de Islamitische Republikeinse Partij in Teheran begin jaren tachtig. Bij die aanslag vielen tientallen doden, onder wie kopstukken van het toenmalige regime.

Toenmalig minister Stef Blok van Buitenlandse Zaken deelde de Tweede Kamer begin 2019 per brief mee dat Iran vermoedelijk achter de liquidatie van Motamed zat. Hij baseerde zich daarbij op informatie van de inlichtingendiensten. Strafrechtelijk bewijs voor Iraanse betrokkenheid is nooit gevonden. Zo zijn geen sporen aangetroffen die duiden op een link tussen F. en Iran.

De raadslieden van F. (41) - bijnaam ‘Noffel’ - vroegen mede daarom vorig jaar al om een actieve zoekslag naar meer informatie over de mogelijke rol van Iran bij de liquidatie. Zij menen dat dit een ander licht op de zaak kan werpen. Toen de aanklager vorige maand terugkwam met het bericht dat de diensten momenteel geen informatie hebben die zij hierover kunnen delen, riepen zij het hof met klem op geen genoegen te nemen met de „bewijsrechtelijke leegte” die volgens hen zo dreigt te ontstaan.

Het hof bepaalde woensdag dat het OM een reeks concrete vragen die de verdediging van F. heeft, moet voorleggen aan de inlichtingendiensten. Daarbij moeten zij ook aangeven welke „zwaarwegende redenen” er eventueel zijn bepaalde informatie niet te delen.

F. kreeg van de rechtbank levenslang voor zijn vermeende rol bij de moord op Motamed. Twee mannen die als de schutters worden gezien kregen 20 en 25 jaar gevangenisstraf. De hoofdmoot van het bewijs tegen de drie wordt gevormd door ontsleuteld berichtenverkeer, afkomstig van gekraakte crypto-telefoons.

De beroepszaak gaat in mei verder.