„Gij zult de leugensprekers verdoen; van de man des bloeds en bedrogs heeft de Heere een gruwel.”

Door God gehaat te worden is vreselijk en zelfs nog erger dan de hel. God haat niet alleen het onrecht, maar Hij richt ook allen die het onrecht spreken te gronde. Raak echter niet in verwarring, mens, en laat u niet van uw stuk brengen wanneer u ziet dat sommigen liegen, roven en hebzuchtig zijn en toch niets ergs meemaken. Want dat zal in het algemeen zo zijn. Maar het Wezen van God is anders: Hij wendt Zich af van de slechtheid. Hij haat die altijd en verafschuwt haar. Met degenen die de leugen spreken bedoelt David hier: zij die in slechtheid leven, zij die er bedrieglijke praktijken op nahouden, zij die zich hartstochtelijk laten meeslepen door begeerte, vraatzucht en hebzucht. Want een gelovige weet dat allemaal leugens te noemen. Van de man van bloed en bedrog heeft de Heere een afschuw (vers 7). Hij bedoelt iemand die op moord belust is, die een complot tegen een ander smeedt, een valse vriend is, iemand die andere dingen in zijn mond neemt dan hij in zijn hart bedenkt, iemand die het masker van vriendelijkheid opdoet en de daden van een wolf laat zien. Niets is erger dan zo’n persoon. Want voor een openlijke vijand kan men op zijn hoede zijn. Maar iemand die zijn verkeerdheid verbergt en toch zijn slechtheid aanwendt, maar moeilijk te betrappen is, bewerkt zeer veel ellende.

Johannes Chrysostomus,
aartsbisschop te Constantinopel

(”Psalm 5”; 2010)