Hoe werden de Nassause vorsten gereformeerd?
Hoe werden de Nassause vorsten gereformeerd? Voor veel gereformeerde Nederlanders die belangstelling hebben voor zowel ons vorstenhuis als voor de Reformatie van de 16e eeuw is dat een wat ongemakkelijke vraag.
Het is bekend dat prins Willem van Oranje als jonge edelman ooit naar Brussel moest en daar ‘noodgedwongen’ rooms-katholiek werd. Zijn luthersgezinde ouders lieten dat zelfs toe. Maar hoe de prins met een groot deel van zijn familie uiteindelijk toch ging behoren tot de Gereformeerde Kerk is niet zo duidelijk. Dit artikel is een poging meer licht op deze zaak te laten schijnen.
Op de Dillenburg is omstreeks 1530 de vraag naar de juiste godsdienst een zaak van rustige overweging: extreme standpunten houden Willem de Rijke en Juliana van Stolberg er niet op na. Ze zijn allebei reformatorisch gezind en willen niets weten van aflaathandelaren in hun gebied. In de boekerij van het kasteel bevinden zich werken van Luther. Men heeft groot respect voor hem. En na verloop van enkele jaren wordt het lutheranisme ingevoerd in al de Nassause landen.
Toch worden de roomse gebruiken en gewoonten maar heel langzaam aan de kant gezet. Er is wel alle ruimte voor de verkondiging van het zuivere evangelie, en zo komt het dat het heilig avondmaal wordt gevierd „onder beide gestalten”: de gelovigen ontvangen niet alleen brood, maar ook wijn. En bij de doop moeten de kerkdienaren zich bedienen van de landstaal in plaats van het vaak onbegrijpelijke Latijn.
Naar Brussel
Maar in 1543 verhuist de 10-jarige prins Willem van de Dillenburg naar Brussel. Hij zal daar worden opgeleid om als edelman in keizerlijke dienst allerlei staatstaken te vervullen. De ouders van Willem stemmen in met de ‘randvoorwaarde’ dat hun zoon rooms zal worden opgevoed. Moeder Juliana van Stolberg, die het protestantse geloof sterker beleeft dan haar man, blijft bidden en hopen dat haar zoon niet verstrikt zal raken in godsdienstige kwesties die hem vervreemden van de kern van de christelijke religie. Op de Dillenburg worden de andere kinderen protestants opgevoed.
Moeder Juliana blijft na het overlijden van haar man in 1559 de centrale figuur die een stempel zet op de godsdienstige praktijk van haar kinderen. Haar zoon Willem van Oranje –intussen een zeer vooraanstaand politiek leider in de Nederlanden– is in zijn eerste huwelijk (met Anna van Buren) formeel rooms gebleven. Zijn daaropvolgende huwelijk met Anna van Saksen in 1561 betekent een wending naar het lutheranisme.
Tegelijk begint Willem steeds meer oog te krijgen voor de politieke opvatting dat een vorst niet mag heersen over de gewetens van zijn onderdanen. Daarmee gaat bij Willem de gedachte duidelijk uit naar godsdienstvrijheid. Dit maakt hij bekend in zijn befaamde rede in de Nederlandse Raad van State op oudejaarsavond in 1564. Zijn contact met moeder Juliana is dan niet erg intensief, al laat zij haar zoon wel merken waar hij in moeilijke tijden zijn houvast moet zoeken. Zij blijft actief als moeder en als hoeder in het geloof.
Jan van Nassau
Op de Dillenburg is het vooral de tweede zoon van Willem de Rijke en Juliana van Stolberg, Jan (ook wel: Johan) van Nassau (1536), die op de godsdienstige praktijk zijn stempel zet. Hij is na het overlijden van zijn vader de oudste aanwezige zoon, die als graaf van Nassau-Dillenburg verantwoordelijk wordt voor de ontwikkelingen in de regio Dillenburg. In een akkoord heeft Willem van Oranje als oudste broer ingestemd met deze regeling.
Kort voor het overlijden van vader Willem is Jan getrouwd met gravin Elisabeth van Leuchtenberg. Hun eerste kind is Willem Lodewijk die, geboren in Siegen op 13 maart 1560, zijn jeugd doorbrengt op de Dillenburg. Hij wordt –evenals zijn vele broers en zussen na hem– onderwezen in de protestantse leer zoals die uitgedragen was door Maarten Luther. Vader Jan is overtuigd luthers en houdt dat stevig vol tot in de jaren na 1570. Hij stelt zich zelfs een tijdlang anticalvinistisch op, alleen al vanwege de Beeldenstorm in 1566.
Maar in 1572 maakt hij toch de overgang naar het calvinisme. Dat gebeurt nadat zijn jongere broer Lodewijk van Nassau (1538) in 1570/71 op de Dillenburg een dispuut organiseert tussen de lutherse theoloog Maximilian Mörlin en de gereformeerde schrijver, dichter en geleerde Philips van Marnix, heer van Sint-Aldegonde. Deze treedt in 1571 als raadsman in dienst van Willem van Oranje; deze prins laat zich nog vaak zien op de Dillenburg. Lodewijks doel is een sterker front te vormen tegen de roomse Habsburgers door als lutheranen en calvinisten meningsverschillen te overwinnen en op velerlei manier goed te gaan samenwerken.
Lodewijk
Graaf Lodewijk had in Genève een sterke vriendschap gesloten met Theodorus Beza, de opvolger van Calvijn. Diens geschrift ”Het recht der overheden” heeft Lodewijk wellicht niet meer gelezen, het verscheen in 1574, het jaar waarin Lodewijk in de Nederlanden sneuvelde. Maar hij zal ongetwijfeld met Beza hebben gesproken over het ”recht van opstand”, dat voor Fransen in die jaren zo actueel was.
Lodewijk had zich in 1569 verbonden met de hugenoten, die hun strijd voerden tegen de rooms-katholieke machthebbers – hij stemde daarmee in met het door Franse calvinisten voorgestane ”recht van verzet” tegen de wettige vorst. De meeste lutherse vorsten in Duitsland wijzen die overtuiging af. En daarom wil Lodewijk met dat dispuut graag bereiken dat de hele Nassause familie op de Dillenburg gaat inzien wat het calvinisme nu eigenlijk voorstaat. Dat kan een doorbraak betekenen in de gelederen van de Duitse adel, ook omdat Willem van Oranje de strijd tegen de Habsburgs-Spaanse onderdrukking in 1568 is begonnen, maar daarin dringend hulp nodig heeft van bevriende collega’s.
Marnix van Sint-Aldegonde
Uitleggen wat het calvinisme leert, is voor Marnix geen probleem: hij is bij Calvijn en zijn medetheologen in Genève in de leer geweest – samen met zijn broer Jan van Marnix, heer van Toulouse, die in 1567 is overleden in de slag bij Austruweel (ook: Oosterweel, bij Antwerpen), aan de vooravond van de Tachtigjarige Oorlog.
De lutherse theoloog en debater Maximilian Mörlin (in 1516 te Wittenberg geboren) heeft bij Luther en Melanchthon gestudeerd en is, na diverse geestelijke ambten te hebben bekleed, uiteindelijk hofprediker geworden in Coburg, op het robuuste kasteel dat in Midden-Duitsland een bolwerk is van het pure lutheranisme. In 1569 benoemt Jan van Nassau hem tot hofprediker op de Dillenburg. Als zodanig wordt hij dus de ‘tegenspeler’ van Marnix van Sint-Aldegonde tijdens het Dillenburgse dispuut van 1570/71.
Nu heeft deze Maximilian een broer, Joachim, die twee jaar ouder is en ook bij Luther heft gestudeerd. Deze ontpopt zich als een extreme lutheraan die wars is van elke vorm van afwijking van de ”rechte leer” van Luther. Het calvinisme is in zijn ogen een stroming die hij niet als reformatorisch kan waarderen. Joachim Mörlin behoort tot de richting van de gnesio-lutheranen, de volgelingen van Luther die zijn woorden als de enige waarheid beschouwden. De leider daarvan is de uit Kroatië afkomstige Matthias Flacius.
De sfeer in de familie Mörlin wordt waarschijnlijk gestempeld door deze vorm van extreem lutheranisme. Maar of Maximilian er sterk door is beïnvloed, is niet bekend. Zijn benoeming op de Dillenburg als hofprediker lijkt een signaal dat hij gematigd is en de opvattingen van de gnesio-lutheranen niet allemaal voor zijn rekening neemt.
Van het debat tussen Mörlin en Marnix is –voor zover we kunnen nagaan– geen protocol opgemaakt. Inhoudelijk zal het dispuut gegaan zijn over de twistpunten tussen lutheranen en calvinisten: over de betekenis van het avondmaal, over de alomtegenwoordigheid van Christus, over de predestinatie en de invloed van de overheid op kerkelijke ordeningen, en wellicht ook over het recht van verzet. Marnix kent de leer van Calvijn goed en geeft de reformatorische opvattingen van de Geneefse hervormer graag door in woord en geschrift.
Keuze voor het calvinisme
Hoeveel dagen of weken dit godsdienstgesprek in beslag heeft genomen is niet bekend; wellicht begint het in 1570 en wordt in het nieuwe jaar het gesprek voortgezet en na afloop de balans opgemaakt. Het dispuut kent uiteraard een overwinnaar: Marnix van Sint-Aldegonde. Maar is het een eclatante overwinning? Gedeeltelijk wel, zo valt af te leiden uit het feit dat een andere lutherse prediker in de regio Dillenburg-Siegen –bekend onder de naam Bernhard Bernardi– in 1572 wordt uitgewezen uit het graafschap. Hofprediker Mörlin blijft nog tot eind 1572 in dienst op de Dillenburg en wordt dan door Jan van Nassau ontslagen; hij keert terug naar de Coburg. Zijn opvolger bij de Nassauers wordt de in Herborn dienende gereformeerde voorganger Gerhard Geldenhauer (1537-1614), zoon van de Nederlandse lutheraan met dezelfde naam en afkomstig uit Nijmegen.
Dan volgt het verreikende besluit van graaf Jan van Nassau: vanaf eind 1572 geldt in het gebied van Nassau dat de gereformeerde leer wordt uitgedragen in prediking en catechese. Later zal er in de stad Herborn een gereformeerde academie worden opgericht. Ook dit is te danken aan graaf Jan van Nassau, die na het dispuut definitief heeft gekozen voor de gereformeerde religie in zijn graafschap. De bekendste theoloog die in Herborn dient, is Caspar Olevianus.
Willem Lodewijk
Dit hoogst belangwekkende gebeuren is de jonge, in 1560 geboren Willem Lodewijk –de latere stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe– niet ontgaan. Hij zal de koersverandering naar het calvinisme niet als een breuk in zijn godsdienstige vorming hebben ervaren. Onder leiding van zijn vader en vooral van zijn oma Juliana heeft Willem Lodewijk de beginselen van de christelijke religie naar calvinistische inzichten leren aanvaarden en zich zo goed mogelijk eigen gemaakt. Hij waardeert het ook in zijn oom Willem van Oranje dat men in de samenleving tolerant behoorde te zijn tegenover niet-gereformeerde burgers. Deze keus heeft veel betekend in zijn optreden in kerk en politiek als stadhouder in Noord-Nederland (1584-1620).