God haat het liegen
Psalm 5:6
„De onzinnigen zullen voor Uw ogen niet bestaan. Gij haat alle werkers der ongerechtigheid.”
Van de man van bloed en bedrog heeft de Heere een afschuw (vers 7). Dit zegt David niet opdat we het niet alleen maar zouden horen, maar opdat we het ook ter harte zouden nemen, doordat we het voortdurend horen en met de levenswijze van de Bruidegom overeen zouden stemmen en net als de bruid dicht bij Hem zouden zijn.
Zoals het tegendeel ook waar is. Want als die dingen niet zo zijn, zijn we van de hulp van Boven verstoken. Dat is het ergste wat er is.
U haat allen die onrecht bedrijven. Of u nu slaaf bent, zegt hij, of vrije, of koning, of wie u ook maar bent. Niet vanwege onze reputatie, maar vanwege de voortreffelijkheid die we aan Hem willen laten zien, is God gewoon om ons als Zijn geliefden te beschouwen.
Maar aangezien velen die het minder nauw nemen van mening zijn dat haat zo erg nog niet is, hoor nu hoe hij ook vrees voor de bestraffing eraan toegevoegd heeft door te zeggen: U richt allen die de leugen spreken te gronde. Zo stemde hij Zijn woorden af op hen die meer volharden in hun zonden. Als het gaat om de vergelding, dan zal die niet alleen beperkt blijven tot de vergelding alleen, hoewel de vergelding hiervoor ook een onbeschrijfelijke straf zal zijn. Maar U richt ook allen die de leugen spreken te gronde.
Johannes Chrysostomus, aartsbisschop te Constantinopel
(”Psalm 5”; 2010)