Innerlijk geroep
Psalm 5:3
„Merk op de stem van mijn geroep, o mijn Koning en mijn God; want tot U zal ik bidden.”
Wanneer iemand ten nadele van zijn vijanden bidt, ten nadele van hen die ons verdriet hebben gedaan, dan zijn dat niet woorden van de mens, maar van de duivel. In Mattheüs 5:37 zegt de Heere Jezus namelijk: „Maar laat uw ja ja zijn en uw neen neen; wat hierboven uitgaat, is uit de boze.” Zo is het ook duidelijk dat het bidden ten nadele van onze vijanden uit den boze is. Dus, als u bidt: „Laat mijn woorden Uw oren binnengaan, Heere”, laat het dan woorden zijn voor een vriendelijk en menslievend mens, woorden die niets in zich hebben wat een ander in een verkeerd daglicht stelt.
Versta mijn geroep. Met ”geroep” duidt de dichter hier niet het trillen van de stemband aan, maar de stemming van zijn gemoed. Want toen God tegen de zwijgende Mozes zei: „Waarom roept u tot Mij?”, zei Hij niet: „Waarom bidt u tot Mij?”, maar: „Waarom roept u tot Mij?” Want Mozes naderde toen in een ernstige stemming tot Hem. En zodoende mag het u ook duidelijk zijn dat David niet het hoorbare geroep bedoelt, maar de stemming van het gemoed en de ernst die hiermee samengaat. Daarom zei hij niet: „Luister naar mijn geroep”, maar wat zei hij? „Versta mijn geroep”, dat wil zeggen: „Wil mijn innerlijk geroep begrijpen.”
Johannes Chrysostomus, aartsbisschop te Constantinopel
(”Psalm 5”; 2010)