Invloed jaren zestig werkt tot op de dag van vandaag door
De jaren zestig zijn religieuzer dan wij gewoonlijk denken, zegt conservator Tanja Kootte. Voor Museum Catharijneconvent in Utrecht stelde ze over die roerige tijd de tentoonstelling ”Van God los?” samen. Maar geloven –of niet geloven– werd meer dan ooit een individuele keuze.
De eerste ruimte van de tentoonstelling zet meteen de toon. Centraal staat de televisie, die in de jaren zestig massaal zijn intrede deed in de huiskamer van de gewone man en vooral met amusement haar duizenden versloeg. Een paar fragmenten van uitzendingen maken duidelijk waarom dit medium bij behoudende christenen in een kwade reuk is komen te staan. Op maandagavond 9 oktober 1967 beleeft Nederland een dubieuze wereldprimeur: in een uitzending van de VPRO verschijnt model Phil Bloom vanachter een krant (Trouw!) vandaan naakt op het scherm. De consternatie is groot; er worden zelfs Kamervragen over gesteld.
Een paar jaar eerder, in 1964, hebben 4,5 miljoen kijkers gezien hoe in het satirische programma ”Zo is het toevallig ook nog eens een keer” van de VARA met een parodie op het ”Onze Vader” de televisie zelf als voorwerp van aanbidding op de hak werd genomen. Ook dit zorgde voor geschokte reacties. De ongemakkelijke waarheid is dat de televisie voor velen inderdaad een nieuwe religie was geworden.
De jaren zestig kende allerlei tegengestelde bewegingen, stelt Kootte vast. „Aan de ene kant slaat de secularisatie toe, worden kerken gesloopt en staat het gezag ter discussie. Aan de andere kant komen evangelische stromingen en de reformatorische zuil op, gaan hervormden en gereformeerden meer en meer samenwerken en valt op hoe religieus het taalgebruik van de provo’s is. Ik heb een caleidoscopisch beeld willen geven van de religieuze veranderingen in dit tijdperk.”
Religieuze gewaden
Museum Catharijneconvent zelf is een direct voortvloeisel van de ‘lange’ jaren zestig. Kootte wijst op foto’s die zijn gemaakt tijdens het eerste grote popfestival van Nederland, dat in 1970 in Kralingen werd gehouden. Het festival was het Nederlandse antwoord op het roemruchte Woodstock, dat een jaar eerder in New York opzien baarde. Jongeren kleedden zich met kazuifels en andere religieuze gewaden die ze op rommel- en vlooienmarkten hadden gekocht. „Dat was het moment dat de zorg voor religieus erfgoed begon te ontwaken”, zegt Kootte. „Al die voorwerpen die uit kerken en huizen verdwenen omdat ze overbodig waren geworden zwierven rond. Als museum ontfermden we ons daar over. Kerken werden ook voorzichtiger met het zomaar wegdoen van waardevolle zaken.” Het museum kon daarom putten uit een eindeloze hoeveelheid foto’s, voorwerpen en films om een veelkleurig beeld van de jaren zestig neer te zetten.
Wiegkruisje
Aan het begin van de jaren zestig was de kerk nog alomtegenwoordig in het leven van veel mensen – van de wieg tot het graf. Illustratief is het wiegkruisje dat in katholieke kringen standaard bij een verzorgingssetje voor baby’s zat. Tien jaar later was Nederland van een behoudend, zelfs wat ouderwets land, omgeturnd in een progressief land met een open klimaat. Dankzij de anticonceptiepil had zich een seksuele revolutie voltrokken en werden gezinnen kleiner. Homoseksualiteit werd bespreekbaar, in de Hervormde Kerk en in de Gereformeerde Kerken kwamen vrouwelijke predikanten, luidruchtige provo’s trokken de aandacht. In navolging van historicus James Kennedy schrijft Kootte de snelle veranderingen toe aan het feit dat priesters en predikanten vaak voorop liepen. In Rome riep paus Johannes XXIII het Tweede Vaticaanse Concilie bijeen, waar tot vergaande veranderingen werd besloten. Doel van deze vergadering was om de kerk ”bij de tijd” te brengen.
In katholieke kerken woedde in de jaren na het concilie een ware beeldenstorm; de kerken werden soberder ingericht en veel heiligenbeelden werden weggedaan. Door de trek van mensen naar nieuwbouwwijken raakten monumentale kerken in binnensteden overbodig. Zo viel de Koninginnekerk in Rotterdam in 1972 onder de slopershamer.
Onder al deze ontwikkelingen lag een eroderende stroom van individualisering. Aloude zekerheden werden betwijfeld, instituten gewantrouwd, het Schriftgezag aangetast. De (kerk)mens eigende zich de vrijheid toe om naar eigen inzicht een beeld van God te creëren en het geloof vorm te geven. Zoals Godfried Bomans in een televisiegesprek in 1966 met Mies Bouwman (met veel waardering) zei: „Er is een soort liefheid gekomen in de kerk. God is nader gekomen en aardiger geworden, en de angst is uit de wereld.” Meer dan voorheen werd geloven (of niet geloven) een individuele keuze.
Reformatorische zuil
In de storm van al die veranderingen probeerden behoudende christenen –zowel rooms- katholieken als protestanten– vast te houden aan traditionele waarden en opvattingen. Als vanzelf werd op die manier de Biblebelt zichtbaar, omdat het contrast met de rest van de maatschappij groter werd. Dat leverde spanningen op. Tijdens polio-epidemie werd in Elspeet bijvoorbeeld geprotesteerd tegen mensen die hun kinderen niet lieten inenten. In reactie op de maatschappelijke ontwikkelingen vormden reformatorische christenen een eigen zuil, compleet met krant en scholen. Spannende vraag is of die bestand blijft tegen de vloedgolf die in de jaren zestig opkwam.
De tentoonstelling ”Van God los?” is tot en met 28 augustus te zien in Museum Catharijneconvent. www.catharijneconvent.nl
Hieronder drie portretten van mensen die terugkijken op de jaren zestig.