Scheepvaart gaat gebukt onder hoge diesel en benzineprijzen
De scheepvaartsector gaat gebukt onder de almaar oplopende prijzen voor diesel en benzine. Scheepvaartbrandstof wordt gemaakt van dezelfde ingrediënten die raffinaderijen ook in diesel en benzine kunnen stoppen. Maar de marges voor die laatste twee brandstoffen zijn aantrekkelijker waardoor er minder brandstof voor schepen beschikbaar is, met stijgende prijzen tot gevolg.
Brandstof is de grootste kostenpost in de scheepvaart en elke prijsstijging verhoogt de prijsdruk op de toch al overbelaste mondiale bevoorradingsketens. De kosten van scheepsbrandstof in Rotterdam piekten begin deze week op het hoogste niveau sinds ten minste eind 2019. Sinds het begin van dit jaar is brandstof voor schepen al 23 procent duurder geworden. Dit is volgens analisten op het gebied van olieproducten en raffinage bij Wood Mackenzie deels een oorzaak van de almaar oplopende grondstofprijzen en inflatie wereldwijd.
Een groot deel van de prijsstijging van scheepsbrandstof is te wijten aan de oplopende prijs van ruwe olie, die wordt gebruikt om de meeste scheepsbrandstof te maken. Ook regels die in 2020 zijn ingevoerd, die schippers dwingen om veel minder zwavelhoudende producten te verbranden, hebben bijgedragen aan de hogere kosten.
Maar in Europa is de prijs van stookolie met een zeer laag zwavelgehalte (VLSFO) veel sneller gestegen dan die van ruwe olie. Dat komt volgens Wood Mackenzie dus mede door de krappe voorraden, die deels te wijten zijn aan de sterke dieselmarkt in de regio. Doordat er meer winst gemaakt kan worden met diesel zijn olieraffinaderijen minder geneigd om de laagzwavelige ingrediënten die worden geproduceerd in zogenaamde hydrocrackers en hydrotreaters in VLSFO te stoppen.
Het verhaal op de sterke benzinemarkt is vergelijkbaar. Het is bijvoorbeeld aantrekkelijker om een andere grondstof, vacuümgasolie met een laag zwavelgehalte, te verwerken in motorbrandstoffen in plaats van in VLSFO. Dit is overigens al enige tijd het geval.