Reizen maken via kinderboeken
Reizen in verhalen, dat doen velen van jongs af aan. Een boek opent werelden – en die ontdekkingstocht begint in het kinderboek. Reis op de volgende bladzijden mee door een paar pareltjes uit dit universum. In woord, maar vooral in beeld.
We reizen dat het een lieve lust is. We verplaatsen ons. Zijn onderweg en komen aan. ”Vakantie vieren” noemen we het. We hebben het verdiend. Even loskomen van alles wat te maken heeft met het c-woord. Voor het gemak vergeten dat we het virus onbedoeld zomaar kunnen meenemen, al was het maar in onze gedachten.
Als reizen beperkingen met zich meebrengt –wie weet immers wat het aanstaande vakantieseizoen brengt?– blijft één weg hoe dan ook open: de reis in het boek. Die is soms heel letterlijk, want er wordt wat afgereisd in woorden. En, zeker als het om kinderboeken gaat: ook in prachtige beelden. Verstilde beelden. Rauwe beelden. Van adembenemende schoonheid soms.
Zie het gezinnetje gaan, dwars door de modder. Op berenjacht zijn ze, zoals zo veel kinderen toen de eerste lockdown haast elk ander vermaak buitenshuis platlegde. Massaal zochten thuisblijvers naar knuffelige teddyberen, verstopt achter knusse ramen. Een rage die geïnspireerd was op dit klassieke jeugdboek (”Wij gaan op berenjacht”, Michael Rosen en Helen Oxenbury, uitg. Gottmer, 1990). De personages in dat boek vinden een echte beer, en weten niet hoe snel ze hun missie moeten staken.
Die mogelijkheid om de tocht eigenhandig te beëindigen heeft lang niet iedere reiziger. Het papieren bootje dat dobbert over de eindeloze, kabbelende oceaan heeft geen keus (in ”Zwerveling”, Peter Van den Ende, uitg. Querido, 2019). Een trefzekere hand liet het vouwsel te water. Het ondergaat de reis over de wereldzeeën willoos, en vaart langs wonderlijke wezens en bijzondere bouwwerken – secuur getekend en stuk voor stuk opgevuld met prachtige patronen, waarvoor de maker niet voor niets een Zilveren Penseel kreeg.
Ook de haast iconische gele ballon die in een beroemd prentenboek over de hele wereld reist werd zomaar meegenomen door de wind (”De gele ballon”, Charlotte Dematons, uitg. Lemniscaat, 2003). Het leverde veel moois op: zicht op oceanen en ijsschotsen, op de savanne of op een berglandschap – en elke plaat barst van het leven.
Groots en uitgestrekt hoeft een reis niet eens te zijn. De tocht van knuffel Monkie is bescheiden qua afstand, maar enerverend genoeg. In de afgelopen decennia beleefden duizenden kinderen de omzwervingen van het pluchen dier –dat onbedoeld uit de fietstas valt– mee, alleen maar door te bladeren in een boek (”Monkie”, Dieter Schubert, uitg. Lemniscaat, 1986).
Dat is de kracht van een verhaal, dat het je uittilt boven de eigen werkelijkheid. Dat het voert naar een fantasiewereld. Of je juist met de neus boven op de rauwe realiteit drukt waarin een ander verkeert. Reizen gebeurt immers niet alleen uit ontdekkingsdrang of ter ontspanning. Talloze wereldbewoners pakken om andere redenen hun soms alleen figuurlijke koffers.
De dieren in dat veel te volle houten bootje op de donkere zee beleven geen pleziertochtje (”Migranten”, Issa Watanabe, uitg. Querido, 2020). De dood, afgebeeld op een blauwe ibis, zit hen vanaf het begin op de hielen.
Reizen tegen wil en dank is het. Heel wat anders dan het in dit licht tamelijk onbenullige vakantietripje waar we zoals dat heet „echt aan toe” zijn.
-—