Brussel zit klem tussen Amerikanen en Chinezen
Dat de wereld een dorp begint te worden wisten we. Maar dat Brussel klem zit tussen Washington en Peking is nieuw. Woensdag, tijdens de EU-China-top, zal het blijken. De top staat namelijk in het teken van het wel of niet opheffen van het wapenembargo tegen China. De Chinezen spelen het spel hoog, maar de VS -fel tegen opheffing- laten zich ook niet onbetuigd. Zonder kleerscheuren komt de EU hier niet uit.
In de aanloop naar de top hebben de Chinezen aan duidelijkheid niets te wensen overgelaten. Ze hebben de Europese landen voorgehouden dat handhaving van het vijftien jaar oude wapenembargo -ingesteld vanwege het bloedig neerslaan van de studentenopstand op het Tiananmen-plein in Peking op 4 juni 1989- gevolgen zal hebben voor de bilaterale relaties (lees: handelsrelaties) met de EU. Dat hakt erin, want zakendoen met China heeft wereldwijd topprioriteit. Of zoals de Financial Times het gisteren formuleerde: „The World is dancing to a Chinese tune” (heel de wereld danst op een Chinese melodie).
Om weer zo snel mogelijk grootschalige militaire exporten richting Peking mogelijk te maken, verzinnen begerige staatshoofden de meest ongeloofwaardige argumenten. Zo beweerde de Franse president Chirac onlangs dat ”Tiananmen” uit een andere tijd is, en dus ook in China zelf niet meer terzake doet. Volstrekte onzin natuurlijk. Nog in augustus van dit jaar prees oud-premier Li Peng de autoriteiten van toen dat ze de opstand hadden laten neerslaan. Bovendien zitten er volgens Amnesty International nog honderden betogers vast in de cel. Professor Ding Zilin, wier zoon in de nacht van 4 juni 1989 werd omgebracht door militairen, mobiliseerde 200 moeders van verdwenen zonen en dochters om publiekelijk te rouwen en te protesteren. Ze kregen echter geen toestemming. Erger nog, de vrouwen worden regelmatig geïntimideerd, en tijdens de herdenking op 4 juni van dit jaar werden ze zelfs weggesleept.
En wie via internet de opstand probeert te herdenken, riskeert arrestatie (zoals Huang Qi uit Chengdu, die in 2000 vijf jaar cel kreeg omdat hij op internet informatie over Tiananmen had verspreid).
Human Rights Watch, de Amerikaanse mensenrechtenorganisatie die deze week Brussel op het hart drukte het wapenembargo niet op te heffen, stelt dat er geen enkele garantie bestaat dat het leger niet opnieuw zich zal vergrijpen aan onschuldige burgers.
De SGP- en CU-fractie in de Tweede Kamer hebben deze week hun verontwaardiging kenbaar gemaakt aan minister Bot (Buitenlandse Zaken) over de detentie van leiders van christelijke gemeenten in China. Hun opmerkingen waren overigens niet expliciet gekoppeld aan verzet tegen opheffing van het embargo.
Er zit trouwens ook een geopolitieke kant aan het wapenembargo - en die kant benadrukken vooral de Amerikanen bij hun verzet tegen opheffing. Tegenover Taiwan, dat wordt gezien als een opstandige Chinese provincie, neemt Peking nog altijd een agressieve houding aan. De VS hebben daarom sinds jaar en dag een militair bijstandsverdrag met Taiwan en ze zien zich bij een eventuele confrontatie met vasteland China in een absurde situatie terechtkomen: Atlantische bondgenoten die wapens aan de Chinese vijand leveren.
Een Amerikaanse woordvoerder zei het gisteren zo: „Juist nu het Chinese leger bezig is met een moderniseringsprogramma, met als doel meer greep op Taiwan te krijgen, is het onthutsend om te zien dat de EU het embargo wil opheffen.” Hij voorspelde dat het Amerikaanse Congres tegenmaatregelen zal nemen als het embargo wordt opgeheven, bijvoorbeeld door een stokje te steken voor (vormen van) militaire samenwerking met en export van hoogtechnisch materieel naar Europa.
Voorstanders van opheffing van het embargo wijzen op het feit dat er de afgelopen jaren ondanks het verbod toch voor zo’n 200 miljoen euro aan klein wapentuig is geleverd aan Peking - waarvan de helft voor rekening kwam van de Fransen. Verder noemen ze het strategisch partnerschap dat de EU en China bezig zijn op te bouwen, en waarvoor reeds eerder een basisdocument is ondertekend. China heeft in het kader van deze samenwerking een kwart miljard euro geïnvesteerd in het Europese satellietprogramma Galileo.
En dan is er nog de Europese gedragscode voor wapenexporten, die als alternatief voor het huidige embargo zou kunnen fungeren. Om enkele landen mee te krijgen om voor opheffing te stemmen -zoals enkele Scandinavische landen- is de mogelijkheid geopperd om de gedragscode verder aan te scherpen. Naleving daarvan zou dan feitelijk neerkomen op het afzien van de export van gevoelige militaire technologie naar China. Als aanvullende voorwaarde zou moeten gelden dat er voortaan volledige doorzichtigheid bestaat rond wapenexporten naar (onder meer) China. Alleen zo kan de zwakke kant van de EU-code -naleving gebeurt op basis van vrijwilligheid- enigszins worden ondervangen. Het was frappant om te zien dat de Fransen fel tegen die transparantie waren - nota bene zijn zij degenen die het embargo opgeheven willen zien.
Een vraag die intussen ook van belang is, is deze: Welke gevolgen kan modernisering van het Chinese leger -waaraan de EU dan een bijdrage gaat leveren- hebben voor de interne machtsverhoudingen in China? De Amerikaanse China-kenner Howard Krawitz (van het Instituut voor Nationale Strategische Studies) heeft daarover eind vorig jaar een analyse gemaakt. Hij wees daarbij op het feit dat het Chinese Volks Bevrijdingsleger (PLA) nog altijd een partijleger is, dat gehoorzaamheid verschuldigd is aan de Communistische Partij en haar belangen verdedigt. Dankzij modernisering krijgt de partij een effectiever machtsapparaat in handen om haar alleenheerschappij te handhaven. Maar die modernisering kan ook tegen haar werken: een meer zelfbewuste militaire top, die een (meer) zelfstandige positie voor zich opeist, trouw zweert aan de staat in plaats van aan de partij.
Modernisering van de strijdkrachten kan ook tot nieuwe spanningen in de samenleving leiden. Het leger steunt vanouds sterk op rekrutering uit de arme, laaggeschoolde boerenbevolking. Maar nu er in toenemende mate hogere opleidingseisen worden gesteld aan een baan in het leger, verschuift het rekruteringsgebied in oostelijke richting, naar de welvarende steden. Binnen de strijdkrachten zelf zou dan een gevaarlijke tweedeling kunnen ontstaan die nu al aanwezig is in de Chinese samenleving: tussen het arme platteland en de rijke stedelijke gebieden.
Ook vanuit dit oogpunt ligt er een zware verantwoordelijkheid op de schouders van de EU als ze met ingang van vandaag tot een besluit moet komen over de vraag: Wel of niet meehelpen aan modernisering van het Chinese leger?