Wegblijven toeristen dwong Ugandese safarigids Opiro ander werk te zoeken
Van safarigids naar groentekweker. Dat is een gedaanteverandering die niet voor de hand ligt en toch onderging James Opiro die in de afgelopen twee jaar.
James Opiro (36) runt vanuit zijn woonplaats Gulu, in het noordwesten van Uganda, Northern Nature Safari’s. Dat is een bedrijf dat wildsafari’s organiseert voor toeristen. Tot drie jaar terug, dus voordat de coronapandemie uitbrak, kon je hem vinden in diverse wildparken in Uganda. Op de vlakten van Murchison Falls nationaal park (3840 vierkante kilometer) bijvoorbeeld, in het noordwesten van het land. Of in Kidepo Valley nationaal park (1442 vierkante kilometer), in het uiterste noordoosten. Daar bracht hij toeristen met zijn safaribus naar kuddes olifanten, zebra’s of giraffen. Of hij cirkelde in de vroege ochtend met zijn bus rond een „kopje”, Zuid-Afrikaans voor een begroeide verzameling rotsblokken in de open vlakte, bij uitstek een plek waar leeuwen zich schuilhouden.
Sinds het begin van de corona-epidemie zit Opiro thuis of is hij te vinden in zijn moestuin, waar hij groenten en fruit verbouwt. Dat doet hij niet voor de lol, maar om zijn gezin te kunnen onderhouden – zijn vrouw en hij hebben drie kinderen (een van acht maanden, een van vier en een van zes jaar). Door groente te verkopen verdient hij ook wat bij voor extra financiële lasten. Zo was er vorige week nog geld nodig toen de twee oudste kinderen voor het eerst weer naar school gingen en er schoolgeld moest worden betaald.
De overheid juichte dat werk in de tuinen toe, zegt Opiro, en hij weet wel waarom: mensen zijn dan langdurig op hun akkers en blijven zo uit elkaars buurt en dat voorkomt besmettingen. Hijzelf en zijn gezin ontsprongen tot nog toe de dans: geen van hen liep corona op.
Niet zozeer corona zelf als wel de strenge lockdown die de Ugandese regering in maart 2020 oplegde, dupeerde zijn bedrijfje. „Er kwamen toen zo veel reisbeperkingen dat ik nog nauwelijks eropuit kon.” Opiro schat dat hij in een normaal jaar tussen de twintig en zestig safari’s doet, vorig jaar waren het er tussen de vier en tien. Daar komt bij dat 80 procent van zijn klanten buitenlandse toerist was, en die brengt nu eenmaal veel meer inkomsten binnen dan een binnenlandse klant die hij nu af en toe meeneemt op safari. Daarbij gaat het weliswaar ook om welvarende landgenoten, maar ze brengen om verschillende redenen minder geld in het laatje – daarover zo meer.
Opiro zag zich genoodzaakt om bij gebrek aan inkomsten al snel na die eerste lockdown personeel te ontslaan: acht van de elf werknemers dienden te vertrekken, de drie die hij in dienst hield moesten genoegen te nemen met een gehalveerd salaris.
De penibele toestand waarin Opiro terechtkwam, is kenmerkend voor veel soortgelijke safaribedrijven in Uganda en de rest van Afrika. Met name het wegvallen van de toestroom van toeristen uit het rijke Westen was een klap voor het wildlifetoerisme. Dat is voor heel Afrika goed voor een omzet van meer dan 238 miljard euro per jaar, en biedt aan 3,6 miljoen mensen werk. Kleinere bedrijven zoals die van het formaat van Opiro’s Northern Nature Safari’s raakten door de lockdown al snel in geldproblemen. Grotere touroperators die hun personeel wat langer konden vasthouden, zetten werknemers aan het werk om klanten ertoe te bewegen hun geplande vakantie niet te annuleren (en hun geld terug te vragen), maar die uit te stellen.
Prijzen gekelderd
Toen vorig jaar in Uganda de lockdown werd versoepeld, probeerde ook Opiro de draad weer op te pakken. Niet met de westerse toerist, want die bleef nog weg, maar wel met toeristen uit eigen land, of daaromheen. Opiro: „Vanuit bijvoorbeeld de hoofdstad Kampala kwamen welgestelde Ugandezen deze kant op. Na al die tijd te hebben binnen gezeten, wilden die er graag op uit.” Veel leverde Opiro dat niet op, vertelt hij. „De meesten van hen gingen met hun eigen auto naar de parken en lieten de safaribedrijven links liggen.” Daar komt bij dat de prijzen flink kelderden – de prijsniveaus die eerder golden voor westerse bezoekers waren immers niet vol te houden. Tarieven voor hotelkamers en voor toegang tot de parken daalden in alle Oost-Afrikaanse safarilanden –Uganda, Kenia en Tanzania– met bijna de helft. Een safaritour die voorheen 1500 euro per persoon kostte, wordt nu al gauw voor 200 euro georganiseerd.
Soms hadden de beheerders van wildparken redenen om toeristen met argwaan te ontvangen. In het gorillareservaat Kigezi (440 vierkante kilometer), in het uiterste zuidwesten van Uganda, dat ook delen van buurland Rwanda beslaat, is men vuurbang voor besmetting van gorilla’s met corona. Dat betekent voor bezoekers: mondkapjes op houden en nog meer afstand houden tot de mensapen zodra ze die al wandelend door de bergbossen in het zicht krijgen. Wellicht dreunt nog na wat in 2002 en 2003 gebeurde in buurland Congo. Een uitbraak van het ebolavirus in een reservaat leidde toen tot de dood van 5000 gorilla’s.
Een andere zorg is de toename van stroperij als gevolg van minder toezicht in de parken. Volgens Opiro is dat gevaar in Uganda gekeerd door extra inzet van rangers, parkbewakers. Vanuit andere landen komen evenwel berichten over meer stroperij. Zo zou de lokale bevolking rond de parken verlies aan inkomsten compenseren met de verkoop van bushmeat, vlees van wilde dieren. Rangers zouden thuisblijven omdat ze geen brandstof hebben om eropuit te trekken. Ruimschootse compensatie voor wegvallende inkomsten lijkt ook de toename te zijn van de handel in ivoor, in hoorns van neushoorns en in pantsers van pangolins, een schubdier, die vooral onder Aziaten erg populair zijn.
Inmiddels is de lockdown in Uganda verleden tijd en probeert Opiro zijn bedrijf weer op te starten door ook niet-Ugandese toeristen weer als klant binnen te krijgen. Heel gemakkelijk is dat niet, ervaart hij, mede vanwege het vooralsnog hardnekkig wegblijven van deze categorie. „Normaliter is de winter een belangrijk seizoen voor ons omdat het bij jullie in Europa en in de Verenigde Staten guur en koud is, maar nu merken we daar weinig van.” Opiro meldt dat hij met Kerst enkele toeristen uit Spanje en Duitsland gidste – één groep bracht hij naar Murchison Falls, een andere naar het afgelegen Kidepo Valley in het noordoosten.
Te koloniaal
In Oost-Afrika lijkt intussen een beweging op gang te komen die zegt te hebben geleerd van deze crisis en die zich voortaan meer op de Afrikaanse safaritoerist wil richten in plaats van op de commercieel gezien „onbetrouwbare” westerse toerist omdat die je zomaar in de steek kan laten. Die westerse variant van safari zou ook nog veel te koloniaal van aard zijn, in de zin dat parken meer als commerciële wingewesten dienen dan dat er zorgvuldig mee wordt omgesprongen.
James Opiro is nog niet zover dat hij de westerse toerist kan missen. Integendeel. Hij hoopt vurig ze weer snel te kunnen ontvangen, ook omdat de regels een stuk versoepeld zijn, zij het niet verdwenen. Uitslagen van coronatests blijven op luchthavens een gevraagd document. Maar toch: nu de jungle aan regels, tests en controles op luchthavens enigszins is gekapt, is er gemakkelijker weer toegang tot die echte jungle. Opiro staat te popelen om dat daadwerkelijk te bewijzen.
northernnaturesafaris@gmail.com