Taalgebruik als wapen in het publieke leven
Ineens was het woord bersiap in het nieuws. In het nieuws doordat het woord niet gebruikt zou worden. Zo’n strijd over het gebruik van woorden is niet zonder betekenis. Taal is veelal ook politiek. De keuzes die men daarbij maakt, zeggen wel degelijk wat.
Volgende maand opent het Rijksmuseum een tentoonstelling over de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd. Daarvoor had men ook een Indonesische gastconservator aangetrokken, Bonnie Triyana. Op die manier wilde men veiligstellen dat het Indonesische perspectief op deze gewelddadige jaren in de opzet van de tentoonstelling voldoende zou doorklinken. De man kwam onlangs in het nieuws doordat hij liet weten dat bij de opzet van de tentoonstelling de benaming bersiap achterwege zou blijven. Later bleek dat hij die uitspraak op eigen gezag had gedaan zonder dat de andere conservatoren daar achter stonden.
De bersiapperiode in de Indonesische geschiedenis slaat op de tijd onmiddellijk na de Japanse capitulatie in augustus 1945. In het machtsvacuüm dat toen ontstond, maakten Indonesische jongeren zich schuldig aan massale moordpartijen. Moordpartijen waarvan niet alleen blanken het slachtoffer werden, maar ook Molukkers, Chinezen en Indonesiërs die met het koloniale bestuur hadden samengewerkt.
Voor de Nederlandse regering en het Nederlandse publiek was die chaos een reden te meer voor militair ingrijpen. Sukarno had wel de Republik Indonesia uitgeroepen, maar hij was kennelijk niet in staat om de orde te handhaven.
Racistische lading
Bersiap betekent letterlijk ”wees paraat”. Het heeft dus geen negatieve klank waardoor het aan de Indonesische kant op groot bezwaar zou moeten stuiten. Volgens de gastconservator had het begrip echter een sterk racistische lading. Overigens schijnt de benaming in Indonesië niet gangbaar te zijn en in Nederland hadden de meeste mensen er ook nooit van gehoord. Maar het was wel een periode waarin tal van mensen zonder vorm van proces zijn gedood.
Taalgebruik heeft duidelijk een politiek-ideologische dimensie. Dat is niets nieuws. De communisten waren daar heel bedreven in. Eind jaren zestig kocht ik in Oost-Berlijn een ”Kleines Politisches Wörterbuch”. Erg klein was het nu ook weer niet. Meer dan 750 pagina’s. Van vele honderden benamingen werd de politiek-correcte betekenis toegelicht. De Berlijnse Muur heette de ”antifaschistischer Schutzwall”, de muur ter bescherming tegen het fascisme. De West-Duitse imperialisten waren immers van plan, zo viel daarin te lezen, om de socialistische verworvenheden van de DDR-burgers te vernietigen.
We spreken ook wel van framing als men door de woordkeus zaken van een bepaald stempel voorziet. Veelal is dat een negatief stempel. De overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting heet dan een aanrechtsubsidie. Een ambtenaar van de burgerlijke stand die geen homohuwelijken wil voltrekken wordt een weigerambtenaar.
Namen hebben ook een heuristische functie. Door iets een naam te geven vergroot men de kenbaarheid daarvan. De betreffende zaak blijft beter in de herinnering bewaard. Wie daarentegen iets wil wegstoppen, wie iets uit de publieke herinnering wil laten verdwijnen, kan beginnen met die benaming taboe te verklaren en voortaan niet meer te gebruiken. Dat verklaart ook de keuze van de Indonesische conservator.
Wie als Indonesiër na driekwart eeuw kennisneemt van de massale moordpartijen na het uitroepen van de onafhankelijkheid zal beseffen dat die niet bijdragen aan het nationaal prestige. Zeker niet in westerse ogen. Ook al zal men die moordpartijen willen verklaren en enigszins willen vergoelijken tegen de achtergrond van de koloniale periode en de chaotische situatie na de Japanse bezetting. Dus kan die periode voortaan beter maar onbenoemd blijven.
Ideologisch taalgebruik vinden we de laatste jaren ook heel duidelijk bij de transgenderdiscussie. Mensen die zich niet zonder meer mannelijk of vrouwelijk voelen willen ook niet met hij of zij worden aangesproken. Maar wat dan? In sommige talen is men al bezig om een derde variant in te voeren. Het gebruik daarvan is natuurlijk geen neutrale zaak. Wie beseft dat God de mens als man en vrouw geschapen heeft, zal daarin niet mee willen gaan. Gemakkelijk roept dat aversie, om niet te zeggen agressie, op.
Over het geheel genomen gebruiken we tegenwoordig graag eufemismen. Negers heten thans mensen van kleur, alsof er ook mensen zonder kleur zijn. Slaven heten tot slaaf gemaakten. Mensen die niet kunnen lopen zijn anders mobielen. Het woord allochtoon is recent ook aan de kant geschoven.
Nu moet wel gezegd worden dat de maatschappij vroeger hard was, ook in de benamingen die gebruikt werden. Mensen met een psychische stoornis werden destijds opgesloten in een dolhuis, mensen met het syndroom van Down heetten mongolen. Die naam was zowel beledigend voor hen als voor de leden van het Mongoolse volk – al is het de vraag hoeveel van hen destijds in het verre Azië daarvan op de hoogte waren.
Parlement
Overigens is er in de huidige tijd ook duidelijk sprake van een verruwing van het taalgebruik. Tot in het parlement toe. Dat is te betreuren en daarin moeten we niet meegaan. Maar het is ook verkeerd om wat kwaad is slechts in vriendelijke woorden te benoemen. Om alleen te zeggen dat we daar moeite mee hebben en te verzwijgen dat we dat zonder meer afkeuren.
In discussies is het altijd van belang om kritisch te kijken naar de probleemstellingen die je voorgelegd worden, naar de stilzwijgende vooronderstellingen van waaruit geredeneerd wordt. Beeldspraak kan verhelderend zijn maar daarmee kun je ook bij voorbaat in een hoek gedrukt worden. Daar moet je niet intrappen.
Verder moet je niet alleen kijken naar wat er gezegd wordt, maar ook naar wat er niet gezegd wordt. Dat laatste kan immers heel relevant zijn. In allerlei diplomatieke teksten, in maatschappelijke discussies en ook op kerkelijk gebied.