Discussie over oerknal
„Welkom in Naturalis. Zorg ervoor dat je geen kauwgom in je mond hebt, er zijn mensen die hun uitgekauwde Sportlife op een skelet plakken. Daar worden we niet vrolijk van.” Zo worden op een zonnige donderdagochtend de Rijssense Fruytier-leerlingen van havo 3 en vwo 3 ontvangen door een medewerker van Naturalis, het natuurhistorisch museum in Leiden.
Lopend langs twee opgezette neushoorns vertelt Gerlinde ten Hove: „Op school werken we aan een project over de evolutietheorie. De klas is verdeeld in groepjes van vijf. We moeten in het museum allemaal informatie over het thema zoeken.” Reinata Schipper: „Ons onderwerp is ”Evolutie zoeken in het verleden”. We moeten hierover argumenten voor en tegen zoeken in wetenschappelijke boeken. We mogen de Bijbel niet als hét bewijs gebruiken, om zo te leren dat de evolutietheorie ook zonder bijbelse bewijzen niet klopt.”Lenneke Jansen: „We gaan ook discussiëren met de rondleiders, want de medewerkers geloven in de evolutietheorie.” Die theorie is door Darwin bedacht en gaat uit van een oerknal van miljarden jaren geleden. Toen is de aarde volgens hem ontstaan.
In de grote zaal van het museum komen de leerlingen oog in oog te staan met een olifant, een buffel en andere opgezette dieren. Niek Zandvoort: „Zijn we hier op familiebezoek?” Een meisje: „Het stinkt hier.” Een ander: „Ik zou best zo’n olifant in m’n slaapkamer willen hebben.”
Vragen
Educatief medewerker Van Schoor leidt de leerlingen rond in het deel van het museum dat ”De Oerparade” heet. Hij laat een lancetvisje zien, het eerste dier met een ruggenwervel. Als de rondleider vertelt over veranderingen van een dier die duizenden jaren duren, mompelt een meisje dat zoiets niet kan. „In de Bijbel staat dat de aarde niet zo oud is.” Toch durft ze de vraag nog niet aan de rondleider te stellen.
Als de gids uitlegt hoe mutaties van schubben naar haren gaan, kan een jongen zich niet langer stilhouden. Hij vraagt of dat wel mogelijk is. Na deze eerste vraag durven de andere leerlingen ook. „Hier staat op een bordje ”Reuzenhert”. Hoe komen ze aan die naam?” wil Niek weten. Van Schoor: „De mensen die het fossiel vinden, verzinnen zelf een naam. Dit fossiel lijkt op een hert, alleen is het veel groter. Vandaar de naam reuzenhert.”
„Whow.” „Zo, dat is oud!” De scholieren reageren heftig als ze de leeftijd van het oudste voorwerp in het museum horen. Dat is een steen van 3,8 miljard jaar oud. Een meisje vraagt zich af of er geen fouten gemaakt worden bij het schatten van de leeftijd van een steen. De medewerker: „Tien miljoen jaar meer of minder maakt niet uit bij zo’n leeftijd.”
Aan het einde van de rondleiding mogen de leerlingen vragen stellen. Hester Harbers: „U beweert dat u gelovig bent, hoe kunt u dan de evolutietheorie aannemen?” De medewerker legt uit dat hij de Bijbel ziet als een boek waarin veel verhalen met een goede bedoeling staan. Hij vindt dat je de Bijbel niet letterlijk moet lezen. „De mensen vroeger wisten niet beter, maar wij nu wel.” De leerlingen zijn niet overtuigd. Hester: „Maar hoe weet u nu zeker dat de technieken goed zijn?” Van Schoor: „Dat is een theorie; zolang er geen betere bewezen is, houd ik het bij deze.”
Hester blijft twijfelen: „Jullie redeneren vanuit een bepaald punt, de oerknal. Stel dat die er niet geweest is, wat dan?” De medewerker: „De wetenschap moet wel uitgaan van een bepaald idee. Deze theorie is waar, tot een betere theorie bewezen wordt.” Sommige leerlingen kijken triomfantelijk.
Kloof
Na de rondleiding gaan de groepjes het museum in, op zoek naar antwoorden op de vragen die ze hebben over hun project. Dik ten Hove zoekt uit wat de temperatuur deed tussen het Kwartair (1,64 miljoen jaar geleden) en de IJstijd (600.000 jaar geleden). Dik: „De rondleiding was best interessant. Alleen hebben we de medewerker twee keer vastgepraat; hij zei dan dat er geen tijd meer was. Dat vond ik een beetje flauw.” Volgens Van Schoor is het niet makkelijk om op alle vragen een antwoord te geven. „Soms stellen scholieren vragen waar je drie dagen voor nodig hebt om het goed uit te leggen. Uiteindelijk blijft er een kloof bestaan tussen geloof en wetenschap; die is niet te overbruggen.”
Arjan Averink en Teunis van Dieren zitten ondertussen onderuitgezakt in een stoel. Arjan: „Wij zijn al klaar. De vragen waren niet moeilijk en niet makkelijk. Ze waren op niveau.” De beide heren vinden het museum mooi. Teunis: „Het is hier tenminste geen chaotische boel.” Arjan: „Maar ik vond de busreis leuker, die was gezelliger. Hier moet je best serieus bezig zijn.”