„Gewoon hervormd, zonder scherpslijperij”
„Gewoon hervormd en zonder scherpslijperij.” In dat milieu groeide prof. dr. F. G. Immink op. Hij is dankbaar voor deze breedte. „In de Hervormde Kerk heb je altijd het besef meegekregen dat mensen erbij horen. En ook al denken ze wat anders, je schrijft hen niet af.” De hoogleraar praktische theologie, die donderdag 25 jaar in het ambt staat, heeft zorgen over de universiteit. „Je moet de komende jaren je best doen om de klassieke theologie te handhaven.”
Gerrit Immink (1951) komt uit een agrarisch milieu, is geboren en getogen in Daarle, tussen Twente en Salland. „Mijn moeder was afkomstig uit wat je noemt de zwaar bevindelijke hoek, uit Vriezenveen. Van mijn moeder kende ik het getob over de toe-eigening, maar ook wel de allure van die richting: het heil raakt verworteld in de hele mens. Er gebéúrt wat met de mens. Rond het avondmaal was er altijd spanning in huis. Mijn vader kwam echt uit een Saksische boerenfamilie, gemoedelijk, ook bevindelijk, maar meer levend vanuit de belofte. Hij had niet de wedergeboorte als scherpe scheidslijn, zoals mijn moeder, maar meer het geloof en toch ook wel de geloofservaring.”
Met deze twee lijnen in hem kwam Immink in Utrecht aan, waar hij voor predikant wilde studeren. Twee jaar vooropleiding klassieke talen (hij had een bèta-opleiding, dus kende geen Latijn en Grieks) volgde Immink op het internaat Nieuw Ruimzicht in Doorn, waar hij in aanraking met de geseculariseerde cultuur. Het was een schok.
Daarna volgde opnieuw een schok: de periode op Voetius, de theologische studentenvereniging van de Gereformeerde Bond. „Ik kwam daar de rechtervleugel van de kerk tegen. Ik wist die van mijn moeders kant wel te plaatsen, alleen kon ik me die niet zo goed voorstellen bij jonge mensen. Toch ben ik altijd met die wortels in de weer geweest. Ik heb geprobeerd die met elkaar te verbinden: enerzijds de belofte, het houvast in Christus, het Woord, en anderzijds de geloofswerkelijkheid, de verworteling in het leven, maar dan ook het leven van alledag. Dankzij deze opvoeding voelde ik intuïtief aan waar de accenten en problemen lagen in de gereformeerde traditie.”
Kerkelijk heeft Immink nooit specifieke accenten meegekregen in de Hervormde Kerk. „In de hervormde gemeente van Daarle gingen predikanten van de Gereformeerde Bond voor, maar ook van andere richtingen uit de omgeving. Mijn moeder reageerde soms na de dienst: Dat was niet goed donderdagmorgen. Maar mijn vader antwoordde daarop dat het goed was om ook een ander geluid te horen. De gemeente was niet zo eenkennig. Dat brede blijft je toch bij.
Dat vind ik ook zo jammer van de huidige kerkscheuring, die voor mij een beetje vreemd blijft. De bevindelijke stroming binnen de hervormde traditie is nu uiteengegaan. Dan is er altijd het gevaar dat dingen worden aangescherpt. In de Hervormde Kerk heb je altijd het besef meegekregen dat mensen erbij horen en ook al denken ze wat anders, je schrijft ze niet af. Van mijn vader kreeg ik ook de overtuiging mee dat het geloof meer is dan de kerk.”
In 1979 werd Immink predikant in het Brabantse Besoyen. Daar begon de perforatie te spelen. Besoyen zat als gemeente tussen het wat meer open Waalwijk en het bevindelijke ’s-Grevelduin-Capelle in. In Besoyen begon Immink ook aan zijn proefschrift over de ”eenvoud Gods”. Hij was in Utrecht afgestudeerd in de godsdienstfilosofie en had daarna een halfjaar filosofie gestudeerd aan het Calvin College in Grand Rapids (VS), bij Alvin Plantinga. In Besoyen begon hij direct na zijn intrede met zijn proefschrift.
„Als iemand in de pastorie wil promoveren”, zo adviseert hij gemeentepredikanten, „is dat een heel goede zaak. Je rijpt theologisch en je hebt iets onder handen waardoor je je tijd niet verlummelt.”
Immink had veel te danken aan een studiefonds van de Gereformeerde Bond, die voor één dag per week een vicaris betaalde waardoor Immink kon studeren. Die vicaris was ook nodig vanwege de aandacht die het snel groeiende gezin vroeg; het telt nu acht kinderen.
In 1984 volgde de gemeente van Hoogeveen. Het was een gemeente met veel modalitaire spanningen. „Maar het had wel iets om in één grote kerk met allerlei soorten mensen te zitten. Ik was er de enige van de Gereformeerde Bond. Ik heb er geleerd dat het in de kerk behoorlijk kan spannen, maar dat je er tegelijkertijd voor moet zorgen dat de collegiale verhoudingen goed blijven. Het heeft mij gedwongen om vanuit een bepaalde identiteit het gesprek aan te gaan met diegenen die de identiteit betwisten. Zo heb ik in de theologie willen staan: niet om de Gereformeerde Bond op te rekken, maar om juist bezig te zijn op de fronten die de identiteit uitdagen.”
Nadat Immink in 1987 de doctorstitel haalde, werd hij benoemd tot rector van het Theologisch Seminarium Hydepark te Doorn. Opnieuw kwam hij daar de kerk in haar breedte tegen. Een kerk tot op het bot verdeeld, zoals wel gezegd wordt, of een hotelkerk - waar niemand een boodschap aan elkaar heeft?
Nee, zegt Immink, „maar wel een brede kerk.”
Na enig nadenken voegt eraan toe: „Ja, toch verdeeld en tegengesteld. Maar ik heb altijd iets van: dat is zo slecht nog niet. Laat alles maar op je afkomen. Ik zie de Gereformeerde Bond meer als een beweging. Ik hoor er wel bij, maar ben geen partijman, hoewel sommigen wel zouden willen dat ik me bewust als zodanig profileer.”
In 1993 werd Immink kerkelijk hoogleraar praktische theologie aan de Universiteit Utrecht. Het vakgebied was hem op het lijf geschreven. „Theologie is niet slechts een zaak van formele argumenten, het heeft ook iets inhoudelijks. Het is een spannend vak, omdat het ergens over gaat.”
Hij maakte ook de bezuinigingen en inkrimpingen mee. „De kerk speelt in de samenleving geen centrale rol meer. Dat is niet iets waar we ons bij moeten neerleggen; maar de werkelijkheid ervan moeten we wel tot ons laten doordringen. Ook in de universitaire wereld zie je een marginalisering van de theologie. Je moet de komende jaren je best doen om de klassieke theologie te handhaven en de theologische vakken op een goed niveau te laten functioneren.
De gereformeerde theologie heeft als taak het spreken van God verstaanbaar te maken voor deze tijd. Het is in onze cultuur meer vanzelfsprekend dat God er níét is. De klassieke thema’s in de theologie moet je aan de orde stellen, maar niet alleen historisch of abstract, zonder een duidelijk verband met de vragen en uitdagingen van deze tijd. Als we over God spreken, gaat het over mij en over mijn werkelijkheid. Dan kom je uit bij het derde deel van de Institutie van Calvijn, waar het gaat over het heil dat ingaat in de levens van mensen. De mens wordt erbij betrokken en er ingetrokken. De theologische verwerking van deze positie is van groot belang voor de kerk van de toekomst.”