Crisis, een geschenk?
In ons dagelijks taalgebruik heeft het woord ”crisis” een negatieve lading. Het staat voor een ernstige situatie, een zware noodsituatie door een ernstige verstoring in het functioneren van een stelsel.
Crises zijn er op dit moment op allerlei terreinen: de toeslagencrisis, die het gevolg is van een doorgeslagen aanpak van fraude, de stikstofcrisis, die de landbouwsector en de bouwsector in zijn greep heeft, de klimaatcrisis, die steeds urgenter wordt, de wooncrisis, door de grootste woningnood sinds de Tweede Wereldoorlog, de gezondheidszorgcrisis, die voor de hele maatschappij zichtbaar is geworden door de druk op de zorg vanwege de coronacrisis. En, alsof of dit nog niet genoeg is, veel van deze crises gaan gepaard met een vertrouwenscrisis tussen overheid en burgers en tussen burgers onderling.
Een crisis zet mensen onder druk. Zaken als gezondheid, onbeperkte toegang tot medische zorg, een huis om in te wonen of een gegarandeerd inkomen blijken helemaal niet zo vanzelfsprekend als altijd was gedacht. En als die vanzelfsprekendheid wegvalt, voel je je bedreigd. Dat gaat gepaard met angst, onzekerheid, somberheid, moedeloosheid of negeren, ontkennen, verzet en boosheid. Veel van deze reacties zijn terug te zien in de coronacrisis. In de eerste golf vorig voorjaar voerden angst en onzekerheid de boventoon. Maar gaandeweg bleken de maatregelen ook gevolgen te hebben voor die voorheen zo vanzelfsprekende zaken als een gegarandeerd inkomen, onbeperkte toegang tot goede medische zorg, of vrij te kunnen gaan en staan. En deze gevolgen troffen sommige groepen veel harder dan andere. Een ultieme voedingsbodem voor boosheid en verzet. Boosheid op de overheid, die wispelturig lijkt en achter de feiten aan loopt. Boosheid op de medemens, die alleen aan eigen belangen denkt en niet erkent dat eigen gedrag ook anderen raakt. Verzet tegen maatregelen die mensen van sociale activiteiten buitensluiten. Verzet tegen de overheid, die dit soort maatregelen eerder ondersteunt of zelfs aanmoedigt dan ze tegengaat. Geen wonder dat het woord ”crisis” een negatieve lading heeft.
Toch doen deze boosheid en dit verzet me ook denken aan pubers die zich verzetten tegen alles waarvoor regels gelden. Maar zijn we als burgers zo weinig volwassen dat we op zulke grote gebeurtenissen slechts kunnen reageren als tegendraadse pubers die de grenzen van de regels zoeken en eroverheen gaan? Hebben we het in onze maatschappij met alle publieke voorzieningen en sociale vangnetten zo gemakkelijk gekregen dat we niet meer geleerd hebben om met zulke crises om te gaan als volwassenen die zich in hun gedrag verantwoordelijk weten voor zichzelf en hun medemens? En als we nog een spade dieper gaan, zien we hier misschien de gevolgen van de verzorgingsstaat, waarin wij als burgers de verantwoordelijkheid voor ons welzijn uitbesteden aan de overheid, die wordt geacht, op afroep en om niet, allerlei voorzieningen beschikbaar te stellen voor haar burgers? Geen wonder dat we in een vertrouwenscrisis belanden als de overheid ons toch niet blijkt te kunnen beschermen tegen deze crises.
We leven onmiskenbaar in een maatschappij waarin eigen geluk de norm is en alles gericht is op het voorkomen of vermijden van elke bedreiging van dat geluk. Maar daarmee zijn we misschien ook het vermogen verloren om door een crisis heen te vechten en daar sterker uit te komen. Want dat kan een crisis ook opleveren. Crisis heeft ook de betekenis van beslissend stadium, het moment van de waarheid waarop een beslissing moet worden genomen die van invloed is op de toekomst. Hoe een crisis ondanks alle verschrikkingen en machteloosheid een beslissend stadium, ja zelfs een geschenk kan zijn, laat Edith Eva Eger, een klinisch psycholoog die als tiener Auschwitz overleefde, als geen ander zien in haar boeken ”De keuze” en ”Het geschenk”. Zij stelt dat niet het lijden zelf, de crisis, ons het meest vormt, maar hoe wij op dat lijden reageren. Onze ergste ervaringen zijn onze beste leerschool, niet door ze te ontkennen of te bagatelliseren maar door er zin en betekenis uit te halen. Dan kunnen zelfs de ergste ervaringen onze ogen openen voor nieuwe mogelijkheden en perspectieven. Dan geldt niet langer de vraag ”Waarom ik?” maar wordt het ”Wat nu?”
De auteur is universitair hoofddocent bij de afdeling verplegingswetenschap van het UMC Utrecht.